Bloemen en planten gefotografeerd tijdens de wandelingen.

Aardappelgal

De seksuele generatie (met mannetjes en vrouwtjes in de gallen) veroorzaakt knopgallen ,zogenaamde “aardappelgallen”. De tot 4 cm grote gallen ontstaan in het voorjaar, maar blijven vaak lang hangen en zijn het jaar rond te vinden. In een vroeg stadium zijn de gallen wit en rood gekleurd, oude gallen zijn bruin. In elke aardappelgal (zeker in een groot exemplaar) zitten tientallen larven, elk in hun eigen kamer. De aardappelgalwesp komt alleen op de zomereik voor en dus overal waar de zomereik groeit. Aardappelgal

Aardpeer

Van oorsprong groeit de aardpeer in Noord-Amerika. Hij is voor het eerst beschreven door de Franse ontdekkingsreiziger Samuel de Champlain in 1605, die hem aantrof bij de Huron-indianen. Sindsdien is de knol vooral in Frankrijk zeer populair. Zoals de naam aardpeer al doet vermoeden worden de ondergrondse delen (wortelknollen) gebruikt. In Noordwest-Europa is deze plant alleen in mooie zomers getooid met gele bloemen. De knol heeft slechts een dunne schil en schillen is niet nodig. De aardpeer kan rauw gegeten worden, bijvoorbeeld als salade. De smaak van de knol is lichtelijk zoet, notig en heeft iets van een artisjok. De witte of roze knollen verkleuren aan de lucht snel naar bruin. De aardpeer kan gekookt worden en zo gegeten. Aardpeer

Adderwortel

In natte graslanden, in beekdalen, langs slootkanten en in vochtige loofbossen kun je de Adderwortel uit de Duizendknoopfamilie aantreffen. De planten kunnen soms grote oppervlakken bedekken wat gezocht moet worden in het feit dat ze ondergronds wortelstokken hebben. Vanuit de wortelstok, die ervoor borg staat dat de plant meerderjarig is en de winter goed kan doorstaan, ontstaan tot 50 cm hoge groene stengels die boven aan een aarvormige bloeiwijze dragen met veel roze tot lila soms witte regelmatige bloemen.  Adderwortel

Akkerdistel

De zeer algemene Akkerdistel herken je vooral aan de kleur van de bloemen in de hoofdjes. Deze is lila tot licht paars en daardoor gemakkelijk te onderscheiden van alle andere distelachtige planten. Hij heeft de voorkeur voor een vochtige, niet zure en zeer voedselrijke bodem. Aan deze voorwaarden voldoet nogal wat akker- en bouwland. De soort is zeer algemeen in Nederland en België. Akkerdistel

Akkerhoornbloem

Akkerhoornbloem hoort tot de Anjerfamilie. De naam Hoornbloem heeft deze groep van witbloemige plantensoorten te danken aan de vorm van de doosvrucht. Die is enigszins gekromd en lijkt daardoor wel wat op een gekromde koeienhoorn. De soort is overblijvend en het is opmerkelijk dat ze niet voorkomt op akkers, terwijl de Nederlandse naam dat wel suggereert. Wel vind je haar op rivierduinen, in wegbermen, langs spoorwegen en kanalen. Daardoor tref je haar in bijna heel het land aan, met uitzondering van het noordoosten.  Akkerhoornbloem

Akkerwinde

In bermen, graslanden en akkers zie je in de zomer vaak de mooie witte tot roze of roze-gestreepte bloemen van de Akkerwinde. De stengels van deze plant liggen op de grond, maar zodra ze grassen of andere hoger opgroeiende planten aantreffen kunnen de stengels zich al windend omhoog werken. De plant kan van 20 tot 100 cm groot worden en is een echte zomerbloeier (juni-september). Je vindt hem algemeen langs akkerranden, maar ook in bermen en op braakliggend land en op stenige groeiplaatsen zoals bij voorbeeld de spoorwegtaluds. Ook vind je de soort op rivierduinen bijvoorbeeld in de Millingerwaard langs de Waal. Vrij zeldzaam is de Akkerwinde in de duinen en de IJsselmeerpolders, maar in de dorpen in de duingebieden vind je de Akkerwinde toch vaak in weilandjes. Akkerwinde

Amerikaanse vogelkers

Een exotische soort is de Amerikaanse vogelkers, die ook wel Bospest genoemd wordt. De bladeren van deze struik of boom zijn langwerpig, leerachtig en glanzend en aan de bovenzijde niet behaard. Tijdens de bloei vallen de trossen met roomwitte bloemen op. Deze zijn kleiner dan 1 cm in doorsnee en gaan al snel hangen. De bessen zijn paars-zwart van kleur en worden vooral door spreeuwen gegeten. Aan het eind van de bloeitijd buigt de bloeiwijze al naar beneden en hangt de tros met bessen naar beneden. Amerikaanse vogelkers

Appelbloesem
Ananasgal

De ananasgal, ook wel het eikenroosje genoemd. Binnenin zit de larve van de Ananasgalwesp. De wesp legt een eitje in een bladknop. De schutbladen van de de bladknop groeien vervolgens uit tot een 2 tot 3 cm grote gal, die wat op een dennenappel, of ananas lijkt. Vanaf eind augustus kunnen ze in hun geheel van de boom vallen, maar het kan ook dat de knop blijft zitten en zich in de herfst opent waarna de binnengal met daarin de larve van de wesp op de grond valt. De larven overwinteren in hun binnengal op de grond. In de lente (maar het kan ook zelfs 2 tot 3 jaar later zijn) komen hieruit enkel vrouwelijke wespen te voorschijn (ongeveer 5 mm). Ananasgal

Avondkoekoeksbloem

Op zonnige standplaatsen in ruigten, langs akkerranden en randen van bosschages of in open hakhout tref je de Avondkoekoeksbloem aan. ’s Avonds zijn de tamelijk grote witte bloemen mooi fris en verspreiden een zoete geur waarmee nachtvlinders worden aangetroffen. Overdag zijn de witte kroonbladeren daarentegen verslapt en gekreukeld. Je vindt planten waarvan de bloemen allemaal vrouwelijk, dus met vruchtbeginsel en stijlen, of na de bloei dikke doosvruchten, zijn en andere aparte planten met allemaal mannelijke bloemen. Ook deze geuren ’s avonds en ’s nachts en trekken bestuivers aan die ze ook nectar aanbieden. Deze zomerbloeier is behoorlijk algemeen in akkerranden en langs struweelranden en onder hakhout op wat open vochtige en voedselrijke omgewerkte grond. Ze houdt van zonnige standplaatsen. In het noordelijk kleigebied is ze echter minder algemeen. Avondkoekoeksbloem

Beemdkroon

De hoofdjes van Beemdkroon, uit de Kamperfoeliefamilie, vallen op door hun lichtblauwe tot lila kleur. De bloemen worden vanwege hun nectarproductie veel bezocht door allerlei insecten die voor bestuiving en bevruchting zorgen. Beemdkroon groeit op vochtige en grazige bodem met wat kalk, in grazige en zandige bermen en op dijkhellingen; ook in de binnenduinen en langs struwelen komt ze voor, maar ze wordt de laatste jaren wat zeldzamer. Soms vind je exemplaren met bloemen die wit of geel van kleur zijn, maar dat is zeer uitzonderlijk. Beemdkroon

Beemdooievaarsbek

Beemdooievaarsbek is in vrijwel geheel Europa en noordelijk en gematigd Azië inheems. In het noordelijk deel van Noord-Amerika is Beemdooievaarsbek een vrij wijd verspreide ontsnapte plant. Beemdooievaarsbek staat in Europa vooral in bergweiden. In Nederland en België is Beemdooievaarsbek gevonden op halfbeschaduwde grazige plaatsen. Beemdooievaarsbek wordt ook redelijk veel aangeplant en ingezaaid en ook in daarvoor geschikte biotopen zoals op rivierdijken en in vochtigere graslanden. Er zijn waarschijnlijk maar weinig plaatsen in Nederland en België waar Beemdooievaarsbek van nature voorkomt. Beemooievaarsbek

Beklierde duizendknoop

Een heel algemene soort die je aantreft op plekken met een hoge rijkdom aan mineralen en meststoffen is de Beklierde duizendknoop. Een eenjarige, veelvormige soort uit het geslacht Duizendknoop. De bloeiwijzes, het zijn aren met kleine bloemen, zijn vaak pluimvormig boven in de planten gerangschikt. De bloeiwijzes zijn tamelijk dun. De regelmatige bloemen zijn klein en hebben een bloemdek dat uit vijf bloemdekbladen bestaat. De kleur van de bloemen kan variëren van wit tot roze en groen. De vruchtbeginsels groeien uit tot nootjes. Overal waar veel stikstof in de vorm van ammoniak in de bodem zit, dus bijvoorbeeld bij veehouderijen, tref je deze algemene soort aan. De soort groeit overvloedig aan rivieroevers, omgewerkte grond, mesthopen en bij ingekuild persvoer. Beklierde duizendknoop

Bermooievaarsbek

In onze bermen en op rivier- en spoordijken kun je de Bermooievaarsbek uit de Ooievaarsbekfamilie aantreffen. De meerjarige planten kunnen redelijk hoog worden, tot zo’n 55-60 cm. In onze contreien vind je haar vooral in de streken van de duinen en rond de grote rivieren op open redelijk vruchtbare bodems van bermen en dijkhellingen. Ook is ze aan te treffen op spoordijken, die vaak een graslandachtige begroeiing hebben die op de begroeiing van dijkhellingen lijkt. Ook in Zuid-Limburg is de soort lokaal talrijk. Bermooievaarsbek

Bernagie

De bernagie, ook vaak komkommerkruid genoemd, is een gemakkelijk herkenbare, ruwharige, eenjarige plant met blauwe bloemen. De bloeitijd valt vanaf mei of juni tot de herfst. De plant is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, maar is tegenwoordig in meerdere landen van Europa ingeburgerd. Ze behoort tot de pioniervegetatie op vochtige zeer voedselrijke bodem. Ze komt voor op akkers, ruigten, puinhopen, langs wegen en andere ruderale terreinen. De plant is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, maar is tegenwoordig in meerdere landen van Europa ingeburgerd. Ze behoort tot de pioniervegetatie op vochtige zeer voedselrijke bodem. Ze komt voor op akkers, ruigten, puinhopen, langs wegen en andere ruderale terreinen. De plant wordt gekweekt in tuinen en komt vandaar verwilderd in de Benelux voor. Eenmaal gezaaid, komt de plant de volgende jaren vaak weer op dezelfde plaats terug, doordat de plant gemakkelijk uitzaait. De plant wordt ook op grote schaal aangeplant voor de oliehoudende zaden. Ze wordt veel gekweekt als toekruid en als bijenbloem. Bernagie

Betonie

Betonie is een overblijvende plant uit de Lipbloemenfamilie die een hoogte van 30 tot 70 cm kan bereiken. Het gekartelde blad is donkergroen, glanzend, met een wat afgeronde top. De rozerode tot purper-lila bloemen staan op lange, licht behaarde, onvertakte stengels. Een enkele keer heeft Betonie ook witte bloemen. De bloeitijd ligt tussen juni en augustus, met een uitloper tot in september. De plant komt hoofdzakelijk voor op enigszins vochtige zavel-, zand- en leembodems die basisch tot kalkrijk zijn. Hier groeit ze in bermen, niet bemeste graslanden en hooilanden. Het is een zonminnende plant, maar ze is ook in lichte schaduw te vinden in bosranden en holle wegen. Betonie

Bitterzoet

Bitterzoet is een vrij algemeen voorkomende, vaste plant uit de nachtschadefamilie. Volksnamen zijn dolbessen-hout, elf-rank, hoe-langer-hoe-liever, klimmende nachtschade en qualster.  Indien men op de stengel kauwt proeft men eerst de bittere smaak van de glycosiden, maar doordat deze door het speeksel worden ontleed en er sacharose vrijkomt, komt de zoete smaak naar voren. Vandaar de naam. Bitterzoet komt van nature voor in Europa en Azië, maar is ook elders wijd verspreid, zoals in Noord-Amerika, waar de plant in veel staten als invasieve soort staat geregistreerd. Bitterzoet

Blaassilene

De Blaassilene, Silene vulgaris, valt op door de dikke buikvormige kelk rondom het vruchtbeginsel en de doosvrucht. De Blaassilene is redelijk zeldzaam en vaak onbestendig, dat wil zeggen dat de plantensoort nogal eens niet te vinden is op een plek waar die plantensoort eerder al eens is aangetroffen. De bodem waarop je Blaassilene kunt vinden is tamelijk voedselrijk en vochtig, maar dient bovenal kalk te bevatten. Omgewerkte en grazige grond heeft ook de voorkeur van deze soort, die behalve in bermen en op dijkhellingen ook te vinden is in de zinkhoudende graslanden langs de Geul in België en Zuid-Limburg. Blaassilene

Blauwe bosbes

De altijd meerjarige, groenblijvende, in de winter bladloze dwergstruik met zijn scherpkantige tot smal gevleugelde takken in onze voedselarme bossen, op heidevelden en op vochtige beschaduwde veendijkjes in de hoogvenen is Blauwe bosbes. Het onderstandig vruchtbeginsel met één stijl reikt tot in de opening van de kroon en groeit na bevruchting uit tot een eetbare blauwzwarte bes, waaruit purperkleurig weinig zuur smakend sap komt. De bessen worden gebruikt om er frisdrank en jam van te maken. De bestuiving geschiedt door insecten, bijen en hommels. De in Nederland en België algemeen voorkomende Blauwe bosbes komt verspreid over heel Europa voor, met uitzondering van de aller zuidelijkste gebieden.  Blauwe bosbes

Boekweit

Boekweit is een eenjarige plant met een holle rechtopgaande, zich meermalen vertakkende, rode stengel. De bladeren zijn driehoekig tot hartvormig en bevinden zich verspreid op de knopen. Het wortelstelsel omvat een zich sterk vertakkende penwortel.

Boeren krokus

Deze krokus is te herkennen aan de heldere kleuren van de bloem, lila of purper, waarbij de bloembladen van boven naar beneden langzaam in de witte kroonbuis overgaan. Bij volle zonneschijn spreiden de bloembladen zich stervormig. Een duidelijk verschil met een andere krokus-soort, namelijk de veel aangeplante Bonte krokus, is de breedte van het lange, smalle blad. Boerenkrokus heeft bladeren van 2-4 mm, Bonte krokus van 4-9 mm breedte. Boeren krokus

Boerenwormkruid

Boerenwormkruid is een pioniersoort die groeit op voedselrijke omgewerkte grond, op rivierduinen, langs bermen, spoorwegen en op dijken. Vooral de aanwezigheid van stikstof in de bodem bevordert Boerenwormkruid. Afbranden van bermen of dijkhellingen heeft dan ook als effect dat de soort nadien nog sterker terugkomt. Vee mijdt de plant vanwege de giftigheid net als Jakobskruiskruid. Boerenwormkruid dankt de Nederlandse naam aan het feit dat men vroeger een extract van de plant medicinaal heeft gebruikt om wormen af te drijven. Boerenwormkruid

Bonte gele dovennetel

Langs de randen van struikgewas en bosschages, en ook in loofbossen op rijke bodem of op buitengoederen is vaak de Gele dovenetel te vinden. Tijdens de bloei valt de gele kleur op van de lipbloemen die in schijnkransen om de vierkante stengels staan. De bladeren zijn wat meer langwerpig en smaller van vorm dan die van Witte dovenetel of brandnetel. Soms zijn op de bladeren witte vlekken te zien. Vaak heb je dan te doen met verwilderde planten, die afstammen van geplante varianten in tuinen of parken. Natuurlijke standplaatsen in Nederland zijn beperkt tot de heuvelrug bij Nijmegen en Zuid-Limburg. Ook in de daarbij aansluitende gebieden in België is de soort van nature aanwezig. Bonte gele dovennetel

Bosandoorn

Vooral in de randen en op lichtbeschaduwde plaatsen in onze rijkere loofbossen valt de Bosandoorn op. De overblijvende plant bloeit met donker paars-rode lipbloemen die in de schijnkransen van de aarvormige bloeiwijzen staan aan het eind van de vertakte stengels en zijstengels. De sterk naar netels geurende planten hebben grote netelvormige bladeren die allemaal een steel hebben en kruisgewijs aan de vierkante stengel geplaatst staan. Bosandoorn

Bos vergeet mij nietjes

Bosvergeet-mij-nietje vind je op vochtige tot vrij natte en voedselrijke grond in loofbossen, maar ook aan beschaduwde beekoevers. In Zuid-Limburg ook in zomen op hellingen. De grootte van de kronen, namelijk groter dan 5 mm, maakt dat het Bosvergeet-mij-nietje ook als het vanuit tuinen verwilderd is, opvalt in onze loofbossen, beekdal oeverbegroeiingen en zomen langs struweel en op steile wegkanten. Het kan daar tijdens de bloei in de lente en voorzomer hele blauwe linten vormen. Bosvergeet mij nietjes

Boterbloem

Tot de twee soorten Boterbloemen, die heel algemeen voorkomen in ons land in bermen, op dijkhellingen, in weilanden en hooilanden hoort de Kruipende boterbloem. Deze soort heeft onder de bloemen een geribbelde stengel, wat je goed kunt voelen als je probeert om een bloem tussen duim en wijsvinger te laten draaien. Dat gaat minder gemakkelijk door de ribbels. De bladeren onderaan zijn driedelig en het middelste deelblaadje is steeds een stuk langer gesteeld; de andere deelbladeren zijn niet gesteeld. Als je een stukje proeft van de plant, smaakt die niet bitter. Wel uitspuwen! Boterbloem

Brede lathyrus

Door de opvallende trossen met 5 tot 15 paarsrode grote vlinderbloemen valt Brede lathyrus tijdens de bloei in de zomerperiode gemakkelijk op in de graslanden en ruigten waar de plant te vinden is. Het is van oorsprong een tuin- of sierplant die echter verwilderd is en zich ook in de natuur kan handhaven. Een opvallend kernmerk van de plant zijn de brede lijsten langs de stengels en de ranken waarmee de plant zich kan omhoog werken. Langs spoorbanen en op ruderale terreinen kun je verwilderde planten van de Brede lathyrus vinden. Je vindt de soort ook in bermen en heggen, maar hij kan bij voorbeeld niet doordringen in de Zuid-Limburgse bossen, wat de nauw verwante Boslathyrus wel kan. Brede Lathyrus

Brede orchis

De Brede orchis is een gedrongen en daarmee een minder elegante verschijning dan de Rietorchis. Het blad van de Brede orchis is breder en staat uit. Het slankere blad van de Rietorchis staat min of meer recht omhoog langs de stengel. Een ander duidelijk verschil vormen de vlekken op de bladeren. Brede Orchis

Brem

Brem staat op voedselarme zanderige bodems, in heidevelden op taluds langs wegen en voedselarme hellingen, waar de plant door zijn wortelknolletjes als bodembemester dienst doet. Door het verplaatsen van zand met daarin de zaden heeft de soort zich goed kunnen verspreiden en komt behalve in Europa dat zijn oorspronkelijk leefgebied is nu vrijwel overal in de gematigde streken van de aarde voor. Brem

Buntgras

In graslanden op droge zandige gronden bloeit in de maanden juni en juli het Buntgras. De blauwgrijze pollen met de borstelige, lijnvormige bladeren hebben veel rechtopstaande stengels met bloeiende pluimen. Vaak kleuren de pollen ook een beetje roodachtig. De kleine grasbloemetjes hebben een knotsvormige kafnaald. Buntgras

Buxuskamperfoelie

Buxuskamperfoelie is afkomstig uit China. Het is geen klimmende kamperfoelie zoals de inheemse wilde kamperfoelie, maar een struikje van hooguit anderhalve meter. De kleine glimmende ovale bladen staan in paren tegenover elkaar langs de takken. Die takken hebben een karakteristieke boogvormige groeiwijze. In bladoksels groeien in het voorjaar kleine roomwitte bloemen in paren bij elkaar. Deze bloemen vormen in de nazomer donkerpaarse bessen. Buxuskamperfoelie

Canadese fijnstraal

Je vindt de soort op open en droge zandige omgewerkte grond op akkers, op verwaarloosde ruderale plekken en ook tussen plaveisel en dergelijke. Op braakliggende terreinen bijvoorbeeld langs net aangelegde wegen die niet meteen zijn ingezaaid met een gras- of kruidenmengsel, vestigt zich in het najaar spontaan meestal als een der eerste soorten de Canadese fijnstraal. De oorspronkelijk uit Noord Amerika afkomstige pionier soort breidt zich, na in de 17e eeuw in Europa te zijn ingevoerd, nog steeds uit en is algemeen met uitzondering van het noordoosten van ons land. Canadese fijnstraal

Dagkoekoeksbloem

Als de lente enigszins op streek is, kun je zo vanaf midden april in de rand van struwelen, in natte graslanden, aan slootkanten en in loofbossen de roze bloemen zien van de Dagkoekoeksbloem. Dagkoekoeksbloem heeft een verspreidingsgebied dat de gematigde streken van Noord-, West- en Midden-Europa bestrijkt. In Nederland is de plant algemeen en ook in België komt ze regelmatig voor behalve aan de kust en in Vlaanderen. De plantensoort mijdt gebieden met zeeklei. Dagkoekoeksbloem groeit in de halfschaduw op een vochtige, redelijk voedselrijke en humeuze bodem. Je vindt haar in lichte loofbossen, struweelranden en aansluitende graslanden, aan sloot- en waterkanten. Dagkoekoeksbloem

Daslook

Daslook is een wettelijk beschermde plant uit de de Narcisfamilie. Het is een vrij zeldzame soort in België en Nederland, maar als de soort voorkomt kan ze grote oppervlakken bedekken. Ze heeft een sterke uiengeur, die nog toeneemt als de soort in de zomer begint af te sterven. Jong blad van de Daslook wordt van oudsher vanwege zijn lekkere smaak gebruikt om te verwerken in soep en sla. In de periode dat de Daslook bloeit, plukken onze oosterburen zelf het jonge blad uit de bossen waar de planten staan, uiteraard zo spaarzaam dat ze de plant niet uitroeien, en verwerken het in deze soep, die ook in menig restaurant op de menukaart staat. De langwerpig, ovale bollen kunnen goed gebruikt worden als vervanging van Knoflook. Was een door de flora en faunawet wettelijk beschermde plant tot 2017. Daslook is op de zogenaamde Rode lijst een doelsoort en ook nog steeds beschermd. Daslook

Dauwbraam

Naast de Gewone braam, die de meest voorkomende bramensoort is, komt uit de Rozenfamilie ook Dauwbraam behoorlijk veel voor als een laagblijvende struik in verschillende soorten vegetaties. Opvallend van de Dauwbraam is dat de lange aanvankelijk groene stengels tamelijk slap in en over de vegetatie hangen. In het tweede jaar verhouten ze. Uiteindelijk kunnen ze lengten bereiken van 3 tot 7 m. De stengels zijn vrij dicht met kleine stekels bezet. Ook zijn duidelijk de vele klieren te zien. De onderste verhoutende delen van de liggende roodachtig paarse stengels kunnen blauwpaars wasachtig berijpt zijn. Hieraan is de soort goed te herkennen. Dauwbraam

Doorgroeide duizendknoop

Deze duizendknoop staat op warme en open, zonnige tot licht beschaduwde, droge tot vochtige, matig voedsel- en humusrijke, minerale bodems. De met een houtige, vertakte wortelstok overblijvende plant groeit in tuinen en parken, op grazige en ruige plaatsen, op landgoederen en in boszomen. De soort stamt uit China, Pakistan en de Himalaya, wordt als sierplant gebruikt en is in West-Europa plaatselijk ingeburgerd, met name in Engeland en Ierland. In Nederland is ze verspreid door het land verwilderd aangetroffen. Omdat de in pollen groeiende plant in onze contreien niet tot vruchtzetting komt, en het uitsluitend van vegetatieve vermeerdering moet hebben, gaat het veelal uit opslag uit tuinafval.  Doorgroeide duizendknoop

Doornappel

De eenjarige Doornappel is een grote en opvallende plant uit de Nachtschadefamilie. In een jaar tijd kiemt de plant, groeit fors uit tot maximaal een meter hoog, bloeit met grote bloemen en zet vrucht. Daarna sterft de plant af en je vindt meestal een volgend jaar de plant niet meer terug op zijn plek. De hele plant is giftig. De trechtervormige tot trompetvormige bloemen zijn opvallend groot. Na de bloei ontwikkelt het vruchtbeginsel tot de stekelige vrucht, de Doornappel, die in de verte op de bolsters van kastanjes lijken, waaraan de plant zijn Nederlandse naam te danken heeft. Ook de vrucht is giftig. In de uitrijpende vrucht zijn de vele zaden te zien. Aanvankelijk kleuren ze wit. Na uitrijpen opent de vrucht met vier kleppen en de platte zaden, die groot zijn, worden dan uit de vrucht verspreid als het hard waait. Doornappel

Dotterbloem

In de lente kun je vooral op natte tot zeer natte standplaatsen de bloeiende Gewone dotterbloem uit de Ranonkelfamilie aantreffen. Aan het hele uiterlijk, of habitus, van de plant zie je al meteen dat ze wel op boterbloemen lijkt maar er toch ook wel weer behoorlijk van afwijkt. Het zijn tamelijk forse planten die tot 50 cm hoog kunnen worden, ze hebben grote hartvomige bladeren en in vergelijking met Boterbloemen grote dooiergele bloemen die een doorsnede hebben van 2-5 cm. Gewone dotterbloem is een plant die de voorkeur heeft voor zeer natte standplaatsen. Je vindt haar niet alleen aan de rand van snelstromende beekjes, maar ook vaak erin als ze niet te diep zijn. In bronnen of bronbeekjes kun je haar ook vaak vinden. Als de bodem van grasland voedselrijk en nat voelt ze zich ook thuis en op natte plekken in loofbossen, zeg maar moerasbos voelt kan ze ook gevonden worden. Je vindt Gewone dotterbloem dan ook in de beschreven milieus in het Rivierengebied en in de laagveengebieden. Elders is ze enkel in de beschreven habitats te vinden en is dan zeldzaam. In droge hoge gebieden is ze slechts zeer uitzonderlijk te vinden, gezien de eisen die ze aan haar omgeving stelt. Dotterbloem

Driekleurig viooltje

Het Driekleurig viooltje, Viola tricolor, is goed te herkennen aan de bonte kleursamenstelling van de tot 2,5-3 cm grote bloemen. De kleuren variëren van paars en donkerblauw voor de twee bovenste kroonbladen tot lichtlila en blauw en geel voor de twee buitenste bladen tot geelwit voor het onderste kroonblad. Driekleurig viooltje

Dubbelloof

Een varensoort die op de rode lijst staat, omdat het aantal exemplaren af lijkt te nemen is Dubbelloof ook bekend onder de oude naam Blechnum spicant. De varen is vooral als er ook sporenvormende bladeren aanwezig zijn heel gemakkelijk te herkennen door de twee verschillende typen bladeren die aan dezelfde plant te vinden zijn. Namelijk bladeren met brede zijveren en bladeren met smalle zijveren. Die laatste hebben aan de onderzijde de sporenkapsels die als lijnen parallel lopen aan de middennerf. Dubbelloof

Dwergmispel

Echte koekoeksbloem

De zeer algemene Echte koekoeksbloem sierde in vroeger dagen al onze natte hooilanden, maar de verlaging van de grondwaterstand en de bemesting van deze hooilanden om de productie te verhogen heeft de soort teruggedrongen tot de sloot- en waterkanten. Ze komt daar en verder alleen nog maar voor in venige en natte als natuurgebied beheerde terreinen. Ook in natte duinvalleien vind je haar. Het huidige beheer buiten de natuurgebieden is funest voor deze soort. Je vind ze in de tweede helft van de lente, begin van de zomer en soms opnieuw in de herfst de fraaie en vrolijk gekleurde bloemen van de Echte koekoeksbloem. Echte koekoeksbloem

Echte valeriaan

Echte Valeriaan houdt van natte en voedselrijke bodems, maar kan er niet tegen als ze onder water komt te staan. Langs rivieren en sloten staat ze dan ook altijd boven de maximale waterhoogte. Maar ze doet het daar erg goed. Je vindt haar ook in moerasbossen, grienden vaak samen met Moerasspirea en Grote wederik, die allebei later bloeien. In de schaduw doet de Echte valeriaan het minder, maar ze kan toch aan nattere bosranden staan. Ook vind je haar in de duinen, op kapvlakten en in ruig grasland. Het voorkomen van Echte valeriaan wijst op een humeuze bodem. Echte valeriaan

Eenstijlige meidoorn

Eenstijlige meidoorn is een plant die bijna overal in Europa zeer algemeen voorkomt. De soort is meestal als struik te vinden in hagen, struwelen en loofbosranden, soms ook wel als kleine boom, bijvoorbeeld in de duinen, waarbij de vorm sterk beïnvloed wordt door de wind. De Eenstijlige meidoorn wordt tot 4,5 m hoog en kan bij uitzondering tot 10 m hoog worden. De bloemen zijn 0,8-1,5 cm breed. De komvormige kroonblaadjes overlappen elkaar gedeeltelijk. Er zijn veel meeldraden met paarse helmknoppen, die bij rijpheid zwart worden door het pollen. Er is maar één stijl, vandaar de naam. Na bevruchting ontstaan circa 1 cm grote eivormige vruchten. Tijdens het rijpen verkleuren ze van groen tot donkerrood. Eenstijlige meidoorn komt voor op vrijwel alle vochtige redelijk voedselrijke gronden en heeft ook van nature standplaatsen op de steile, kalkrijke hellingen in Zuid-Limburg. De soort wordt veel aangeplant in heggen en dient daarbij als natuurlijke veekering. In de duinen komt ze tegenwoordig veel meer voor, omdat de beweiding daar is afgenomen. Ze kwam er voor op het terrein dat nu Meijendel (bij Wassenaar) heet en dat naar de Meidoorn is genoemd. Eenstijlige meidoorn

Fluitenkruid

Fluitenkruid is de eerste soort uit de Schermbloemenfamilie die je in bermen en langs autowegen kunt zien bloeien. Bij een mooie en warme lente vaak al in april. Het is een algemeen voorkomende plantensoort in vochtige graslanden, bermen, in randen tegen struweel en in bossen met een vochtige bodem. Bloeiend Fluitenkruid bepaalt in het voorjaar het aanzien van veel wegbermen.

Gaspeldoorn

Een opvallende struik die het hele jaar door, dus ook in de winter, groen is en waarvan de takken in doorns eindigen en de bladeren priemvormig met stekelpunt zijn, is de Gaspeldoorn. Hij kan in de wintermaanden december en januari al bloeien maar de hoofdbloeitijd is van eind maart tot juni. De alleenstaande bloemen zijn van het vlinderbloemtype en de kroonbladen zijn geel. De kelk bestaat uit twee bladen, die behaard zijn. Gaspeldoorn staat in bosranden en op heidevelden. In ieder geval zijn er nog steeds groeiplaatsen in de duinen en verder op kalkarme zandige bodem, vermengd met löss, leem of slib. Gaspeldoorn komt naar het oosten voor tot in Twente. Gaspeldoorn

Gekroonde ganzenbloem

Gekroonde ganzenbloem hoort thuis in de landen rond de Middellandse Zee en aangrenzend Azië. In vele delen in de wereld is Gekroonde ganzenbloem een (verwilderde) sierplant zo ook in Nederland en België. De bloemkronen zijn goudgeel of de straalbloemen zijn geheel wit of tweekleurig (wit aan het uiteinde, geel aan de basis), soms ontbreken zij. Gele ganzenbloem heeft breder, minder fijn verdeeld, blauwgroeniger gekleurd blad en altijd eenkleurig goudgele bloemen. Gekroonde ganzenbloem

Gelderse roos

De Gelderse roos is een struik die hoort tot de Muskuskruidfamilie. De struik komt voor in duinstruwelen, struweelranden en loofbossen waarvan de bodem goed vochtig is, maar niet blijvend doornat. Ze wortelt niet erg diep. Zeeklei, pure veengrond en sterk zure bodem wordt door de Gelderse roos gemeden. In drogere gebieden kun je Gelderse roos als een vochtindicator beschouwen. Gelderse roos

Gele ganzenbloem

Gele ganzenbloem is inheems rond de Middellandse Zee en het grootste deel van Europa. In Nederland en België staat Gele ganzenbloem vooral op zandig bouwland. Ook in de duinen is werd/wordt ze wel gevonden. De laatste decennia wordt Gele ganzenbloem veel ingezaaid in wegbermen en bloemranden langs akkers waardoor het lijkt, ook dankzij verwilderingen vanuit deze inzaai, alsof het goed met de soort gaat. In haar meer oorspronkelijke biotopen (akkers, braakliggende gronden) is Gele ganzenbloem, net als bijvoorbeeld Korenbloem en Bolderik, sterk achteruit gegaan. Gekroonde ganzenbloem heeft fijner opgedeeld, minder blauwgroen blad.  Gele ganzenbloem

Gele Hoornpapaver

De bloemen van klaprozen zijn rood van kleur. Maar soms vind je “klaprozen” met gele bloemen. Deze hebben geen typische knotsvormige of bolle vrucht, maar een vrucht die lang en smal is en soms ook nog wat gebogen. De Gele hoornpapaver heeft verder blauwgroen gekleurde bladeren en een oudere plant heeft geen melksap meer. Jonge planten hebben wel oranjegeel melksap. De tamelijk zeldzaam te vinden Gele hoornpapaver uit de Papaverfamilie is als inheemse wilde plant beperkt tot strand, zeereep en de duinen. Gele hoornpapaver

Gele Lis

Gele lis is de enige soort uit de Lissenfamilie die van nature in Nederland voorkomt. De bloemen zijn van mei tot juni te zien en zijn 5–12 cm in doorsnee. De bloem heeft een groot groen schutblad, drie grote afhangende bloemdekslippen, en drie kleinere kroonbladen. Na de bloei zitten de zaden als een rolletje munten opgestapeld in driekantige zaaddozen. Ze bevatten luchtholten waardoor ze blijven drijven. In Nederland en in iets mindere mate in Vlaanderen is de plant een bekend gezicht langs sloten en andere ondiepe waterwegen. Het aantal planten liep eind 20e eeuw in Nederland fors terug, reden waarom de plant in de lijst van wettelijk beschermde planten opgenomen is geweest. Gele lis

Gele plomp

Gele plomp hoort tot de Waterleliefamilie en siert van mei tot augustus met zijn gele bloemen plassen, rivierarmen, rivieroevers met een waterdiepte tot maximaal zo’n 3 meter. Gele plomp groeit in modderige bodems die rijk aan organisch materiaal zijn en arm aan zuurstof. Gele plomp tref je aan in stilstaand tot matig stromend redelijk voedselrijk water. Ze komt voor in bijna heel Europa en aangrenzende delen van Azië en Noord Afrika. In ons land vind je ze vaak samen met de Witte waterlelie in laagveenplassen, brede sloten, niet meer gebruikte kanalen en langs de oevers van langzaam stromende rivieren. Gele plomp

Gevlekte orchis

Aan de vlekken op de bladeren en de aren met veel lila tweezijdig symmetrische bloemen met hun typische bouw van de bloemdekbladen waarbij de naar onderen stekende lipvormig is, herken je de Gevlekte orchis. Het is een zeldzame en beschermde soort in Nederland en België, die te vinden is op vochtige tot moerassige standplaatsen en in lichte bossen. In Nederland komt de soort voor op vochtige bodems in het Hafdistrict, in blauwgraslanden en in lichte bossen met goed ontwikkelde kruidlaag. Gevlekte orchis

Gewone berenklauw

Gewone berenklauw behoort tot de Schermbloemenfamilie. De wetenschappelijke naam is afgeleid van de Griekse halfgod Heracles. De plantensoort komt van nature voor in Europa. De plant groeit in verruigde bermen, tegen de rand van struwelen, in loofbossen en in ruigten. Het is een 90-150 cm hoge, overblijvende plant. De hele plant is ruw behaard. Gewone berenklauw bloeit van juni tot oktober met witte bloemen in samengestelde schermen met 15-45 schermpjes. De buitenste bloemen van deze schermpjes zijn ‘stralend’, dat wil zeggen dat van de vijf kroonbladen, naar buiten toe, twee of drie kroonbladen zijn vergroot. Gewone berenklauw komt vooral voor op zeer voedselrijke, vooral stikstofrijke, vochtige grond zowel in de volle zon als in halfschaduw. De plant kan, in mindere mate dan de verwante Reuzenberenklauw, voor gevoelige mensen lastig zijn. Bij aanraking aan de haren en in combinatie met UV licht kunnen hinderlijke jeuk en irritatie ontstaan tot zelfs brandblaren toe. De stoffen uit de plant die daar verantwoordelijk voor zijn, komen algemeen bij verschillende soorten uit de Schermbloemenfamilie voor. Gewone berenklauw

Gewone ereprijs

Het zijn vrij forse, meerjarige planten met relatief grote bloemen, zeker voor een ereprijs. Ze overwinteren met liggende en kruipende stengels die wortelen op de knopen, zogenaamde internodiën stengels of stolonen. In het vroege voorjaar groeien hier de stengels uit die rechtopstaand of opstijgend zijn. Meestal hebben ze twee rijen van dichte beharing op de stengel, maar soms zijn de stengels geheel behaard en dan valt op dat er twee rijvormige verdichtingen van haren op de stengels te zien zijn. In Nederland en België vind je Gewone ereprijs bijna overal in graslanden, bermen en zomen, soms ook tegen struweelranden en op lichte plekken in loofbossen, maar ze ontbreekt op de Waddeneilanden en in de poldergebieden. Gewone ereprijs

Gewone klit

Gewone klit kenmerkt zich doordat de grote bladeren in de rozet stelen hebben die aan de voet hol zijn. Dit onderscheidt de Gewone klit van de Grote die rozetbladeren met met merg gevulde stelen heeft. Gewone klit vind je vooral op ruderale terreinen en in bermen, maar vooral in de bredere duinen waar ze vaak in de tweede duinvallei staat op resten van Vlierstruiken. Gewone klit

Gewone reigersbek

In graslanden, maar bijvoorbeeld ook op grasvelden of akkers kun je de rode tot paarse bloemen vinden van de Reigersbek. Bij nadere beschouwing van de bloemen zie je dat de kroonbladen, die een regelmatige bloem suggereren, niet allemaal gelijk van vorm zijn. Daardoor is de bloem eigenlijk altijd tweezijdig symmetrisch. In de bloemen vallen de uitgroeiende vruchten heel erg op. Het lijkt sterk op de kop met snavel van een reiger. De bladeren van Reigersbek zijn veerdelig. Het verspreidingsgebied van Reigersbek omvat Europa, Azië en Noord-Amerika. Je treft de soort aan op zandige bodems. Daar vind je de soort dan ook in Nederland en België. Gewone reigersbek

Gewone rietorchis

Verschil tussen gewone en de gevlekte rietorchis:

Bladeren met ringvormige donkere vlekken. Honingmerk in de bloem; krachtige donkerpaarse lijntjes en lusvormige streepjes. Gevlekte rietorchis  Bladeren ongevlekt. Honingmerk in de bloem: overwegend stipjes en korte lijntjes. Gewone rietorchis 

Gewone smeerwortel

In veelsoortige graslanden, bijvoorbeeld op de hellingen van dijken en dijkvoeten, sommige bermen en langs struweelranden met een vochtige, mineraalrijke bodem, valt Gewone smeerwortel vaak op, door de ruw aanvoelende bladeren en stengels, maar ook door de bloeiwijze met daarin de hangende witte tot roodpaars kleurende klokvormige bloemen. De soort komt algemeen voor in België en Nederland. Ze houdt van een behoorlijk voedselrijke, vochthoudende tot natte plaats in de volle zon tot in de schaduw van bijvoorbeeld struweel en bosranden. Gewone smeerwortel

Gewone vogelmelk

Met zijn mooie als ze open staan stervormige tot zo’n 5 cm in doorsnee grote witte bloemen valt de Gewone vogelmelk direct op zijn standplaatsen op. Je vindt de soort in de voedselrijkere Abelen-Iepenbossen, maar ook wel in de uiterwaarden, en de binnenduinrand. Soms valt deze soort ook op een enkele plek op een oude muur te vinden. De buitenkant van de witte bloemdekbladen hebben in het midden een groene streep. Ook dit kenmerk maakt deze plantensoort goed en gemakkelijk herkenbaar. Gewone vogelmelk

Gewoon speenkruid

Gewoon speenkruid is een tot 30 cm hoge, onbehaarde voorjaarsbloeier uit de Ranonkelfamilie. Oude namen voor deze plant zijn ‘vijgwortel’, ‘(H)oaneklootjes’ en ‘katteklootjes’. De naam ‘speenkruid’ is volgens sommigen afgeleid van de vorm van de knolletjes, die op kleine speentjes lijken. Volgens anderen is de naam afgeleid van de toepassing tegen aambeien, oftewel speen. De planten vormen grote pollen die als een waar ‘tapijt’ de bodem in het struikgewas of vochtig loofbos bedekken. De op de grond liggende sappige stengels vertakken zich en kunnen zich enigszins oprichten. De wortels zijn deels spoel- of knotsvormig verdikt, de zogenaamde speentjes. Gewoon speenkruid

Groene amarant

De laatste jaren is Groene amarant sterk uitgebreid en nu komt ze in Nederland algemeen voor. Ze groeit op wat vochtige, erg stikstofrijke grond. Met name in haven- en industriesteden is ze te vinden, maar ook op akkers en rivierstrandjes langs de grote rivieren. Vaak staat ze tussen andere eenjarige, hoog opgroeiende kruiden. Vanaf juli tot aan de eerste vorst bloeit de plant met groen gekleurde bloemen die samen een aar of pluim vormen. Groene amarant

Groot hoefblad

Door de enorm grote bladeren valt Groot hoefblad al direct op op de plaatsen waar de soort staat. Wel verschijnen altijd de knotsvormige bloeiwijzen, voordat het blad te voorschijn komt. In de knotsvormige bloeiwijzen staan veel hoofdjes bij elkaar, die ofwel bloemen bezitten die pollen produceren, ofwel bloemen die vrouwelijk zijn en stempels hebben. Deze bloeiwijzen horen bij verschillende planten. Het is een tweehuizige soort. De soort staat op vochtige voedselrijke bodems. Met uitzondering van het hoge noorden, komt Groot hoefblad voor in heel Europa. Groot hoefblad is een soort van zeer natte voedselrijke bodems. Je vindt de soort dan ook vaak aan de oevers van waterlopen. Ook stenen beschoeiingen zijn plekken waar de soort zich kan vestigen en handhaven.  Groot hoefblad

Groot kaasjeskruid

De bloei van Groot kaasjeskruid begint in juni en loopt door tot in de herfst, soms tot in november toe. Groot kaasjeskruid heeft een voorkeur voor vochtige, voedselrijke en vaak omgewerkte grond. Je vindt het dan ook op dijken en in bermen. Groot kaasjeskruid werd in de Middeleeuwen gebruikt als geneesmiddel voor allerlei ziekten; tegenwoordig wordt de bloemen en bladeren nog wel als middel tegen droge kriebelhoest en bij keelontsteking. Daartoe trek je er een thee van de bloemen en bladeren. Groot kaasjeskruid

Groot streepzaad

In de lente, zo ongeveer vanaf eind april begin mei, kleuren de dijkhellingen in ons rivierengebied goudgeel door de hoofdjes van Groot streepzaad. De bladeren in de rozet lijken wat de vorm betreft wel op die van Paardenbloem, maar ze zijn nogal stug behaard. De hoofdjes met alleen maar lintbloemen lijken wel wat op de hoofdjes van Paardenbloem, maar er staan altijd meerdere hoofdjes op vertakte stelen in een soort van pluim.

Grote brandnetel

Een door zijn brandharen gemakkelijk te herkennen netelsoort is de Grote brandnetel. De planten kunnen groot worden en hele oppervlakken overwoekeren, vooral als er veel stikstof in de bodem aanwezig is. Het is een echte stikstof-indicator. De bloeiwijzen van de Grote brandnetel zijn tamelijk onopvallend en daardoor vaak niet bekend. Het is een windbestuiver. Dat soort planten hoeven voor hun voortplanting geen aantrekking uit te oefenen op insecten. Grote brandnetel

Grote egelskop

Tijdens de bloei- en vruchttijd die vanaf eind mei begin juni begint en doorloopt tot in september-oktober, kun je de Grote egelskop goed herkennen op zijn standplaats in oeverbegroeiingen. De plant staat daar van de droge kant tot in het water. Ook in moerassen komt de soort voor. Hij houdt van natte bodems, waar de wortelstok zich flink kan uitbreiden. Daarmee kan de plant zich goed uitbreiden op zijn standplaats, waar de soort wel moet concurreren met andere water- en oeverplanten. Grote egelskop

Grote kaardenbol

Grote kaardenbol is een stevige tot 2 m hoog wordende plant die forse stengels heeft die gestekeld zijn, maar in het eerste jaar ontwikkelt zich eerst een bladrozet. Aan die stengel zitten tegenoverstaande bladeren die met een komvormige voet zonder steel zittend zijn ingeplant. In die komvormige, vergroeide bladvoeten verzamelt zich water. De langwerpige bladeren met een opvallend dikke middennerf lopen geleidelijk in een spitse punt uit. De rand van de bladeren is stekelig getand. Doordat zowel de bladeren als de stengels stekels hebben heeft de hele plant een stekelig aanzien. De beschermde Grote kaardenbol is een tweejarige plant. De plant staat op vochtige en kalkhoudende, omgewerkte grond op dijkhellingen, in bermen en ruigten, bij voorbeeld in de uiterwaarden langs onze rivieren. Grote kaardenbol komt van oorsprong voor in het zuiden, westen en midden van Europa. Deze beschermde soort komt vrij algemeen voor in het Deltagebied en aangezien het een kalkminnende soort is ook in Zuid en Midden Limburg, langs de Rijn en haar takken, op verlaten terreinen van steenfabrieken en langs spoorwegen. Ook langs de Veluwekust en in Noord-Friesland is de soort te vinden en verder alleen sporadisch, meestal verwilderd uit tuinen. Grote Kaardenbol

Grote kattenstaart

Met zijn rood-paarse bloemen in de grote trossen is de Grote kattenstaart een opvallende soort in natte graslanden die liggen in gebieden waar de zoetwaterstand varieert. Vanaf juni zie je in de aarvormige bloeiwijzen de regelmatige bloemen staan. De bloemen staan in een schijnkrans om de stengel. O Grote kattenstaart is een algemeen voorkomende soort in de Benelux op natte en voedselrijke grond, langs waterkanten, in natte graslanden, veenmoerassen, rietlanden, duinvalleien en vochtige loofbossen. Grote kattenstaart

Grote klaproos

Laat in de lente en in de vroege voorzomer van eind mei tot en met juli bloeit de Grote klaproos uit de Papaverfamilie. De eenjarige planten vallen in de bloeitijd direct op door hun grote alleenstaande bloemen met grote, fijne en dunne kroonbladen die snel verschrompelen of afvallen. De kleur van de kroonbladen is scharlakenrood en vaak hebben ze onderaan een zwartgevlekte voet. De kroonbladen zijn breder dan lang en bedekken elkaar daardoor voor een groot deel. Ook de Grote klaproos heeft wit melksap dat giftig is. Grote klaproos

Grote klit

Planten met grote, niet stekelige bladeren maar wel hoofdjes met paarsrode bloemen en stekelige omwindsels kunnen tot het geslacht Klit uit de Composietenfamilie behoren. Grote klit kenmerkt zich doordat de grote bladeren in de rozet stelen hebben die aan de voet met merg gevuld zijn. Dit onderscheidt de Grote klit van de Gewone klit die rozetbladeren met holle stelen heeft. Grote klit

Grote muur

In onze wat rijkere loofbossen met een behoorlijke ondergroei, maar ook langs beschaduwde struwelen op tamelijk rijke bodems zijn soms hele plakkaten te vinden met donkergroene smalle bladeren. Grote muur onderscheidt zich van de andere Muren doordat ze de grootste bloemen heeft van alle Muren. Grote Muur

Grote ratelaar

De grote ratelaar heeft alleenstaande bloemen, maar er staan er twee tegenover elkaar, ieder aan één kant van de vierkantige stengel. De platte vergroeide kelken zijn kaal, wat een onderscheid is ten opzichte van de Harige ratelaar, waarvan de kelk juist heel sterk bezet met meercellige haren. De kronen zijn tweelippig, geel van kleur en 1,5 tot 2,5 cm lang. De standplaats van de Grote ratelaar is natte tot vochtige grond. De grond moet redelijk voedselrijk zijn. De soort is dan ook te vinden in hooilanden, bermen en op dijken. Verder staat de Grote ratelaar ook langs waterkanten en je kunt hem ook in de duinen vinden. Grote ratelaar

Grote teunisbloem

Teunisbloem is van oorsprong een Amerikaans geslacht en pas vanaf de 17e eeuw zijn diverse soorten in Europa ingevoerd. Sommige van deze hebben zich goed kunnen verspreiden en hebben nu een plaats in de Europese flora veroverd. Je vindt de Grote teunisbloem op zonnige open, droge, vaak omgewerkte, zandige of stenige grond, zoals in onze duinen en op rivierduinen, maar ook op ruderale plaatsen in de stedelijke omgeving, langs spoorwegen, terreinen van steenfabrieken en opgespoten terreinen in havengebieden. Ze houdt ook wel van wat kalk in de bodem. Ze komt heel algemeen voor in Nederland en is ook vaak op de taluds van wegen te zien tot in de herfst. Grote teunisbloem

Grote wederik

Grote wederik, of Gewone wederik, hoort tot de Sleutelbloemfamilie. De meerjarige soort staat op natte, matig tot voedselrijke bodems in grasland, ruigten en lichte loofbossen op natte bodem. Ze staat vaak samen met Grote kattenstaart. De planten van Grote wederik zijn behaard en hebben een rechtopstaande stengel die tot anderhalve meter hoog kan worden. De langwerpige bladeren staan nu eens tegenover elkaar, dan weer in kransen van drie of vier, vaak aan een en dezelfde plant. De wortelstokken vormen ondergrondse uitlopers, waarmee de plant zich op locatie kan uitbreiden. Staat de Grote wederik dicht aan het water dan kunnen er zelfs uitlopers het water in groeien. De wortelstok van die planten is dan sponsachtig wat erop duidt dat er lucht via de wortelstok wordt aangevoerd. Grote wederik

Harig wilgenroosje

De planten van deze soort komen zeer algemeen voor en vallen op door hun paarsrode regelmatige, viertallige bloemen, die in een tamelijk open tros staan. Ook de beharing van zowel de stengels als de bladeren is opvallend. Onderaan de stengels die te voorschijn komen uit de wortelstok staan de bladeren tegenover elkaar. Hogerop aan de stengel staan ze verspreid. De schutbladen van de bloemen in de tros staan eveneens verspreid aan de stengel. Harig wilgenroosje

Hazenpootje

In drogere gras- en hooilanden waar vaak veel kleurige soorten planten staan vallen in de zomer, na de langste dag, de grijze sterk behaarde bloeiwijzen op van Hazenpootje. Het is een tamelijk kleine maar sterk vertakte een- of tweejarige plant, die tijdens de bloei en daarna erg opvalt door de grijze en sterk behaarde hoofdjes, die de vorm van een cilinder hebben. De plant staat op zonnige plaatsen die door de betreding van vee tamelijk open zijn. De grond waar ze op staan is zandgrond die niet stuift, en kalkarm en zuur is. Ook staat de plant graag op plekken waar gerommeld wordt of die bewerkt worden zoals randen van bermen, langs spoorwegen en op braakliggende akkers. Hazenpootje

Heelblaadjes

Aan de vele smalle uitstaande gele lintbloemen is Heelbaadjes herkenbaar. De goudgele buisbloemen in het midden van het hoofdje maken het geheel bijzonder fraai. De planten zijn behaard en de bladeren blijven dat in ieder geval aan de onderkant. Deze bladeren zitten verspreid aan de stengel en hebben een driehoekige, wat uitgerekte vorm. Ze zitten met een brede voet zonder steel aan de stengel; de stengels worden door de naar achteren uitgestrekte oortjes gedeeltelijk omvat. De planten staan meestal in groepen bij elkaar, wat mede een gevolg kan zijn van de uitgebreide wortelstokken. Ze houden van een tamelijk vochtige tot natte en voedselrijke bodem in grasland en langs sloten en beken. Dat ze ook wat zout verdragen blijkt uit hun voorkomen in natte duinvalleien. Heelblaadjes

Heermoes (paardenstaart)

Heermoes is een van de algemene soorten uit de Paardenstaartenfamilie. Deze overblijvende soort vormt een groot stelsel van wortelstokken ondergronds, waardoor Heermoes, als het zich eenmaal gevestigd heeft, zich zeer goed kan handhaven in akkers, bermen maar ook wel tuinen en dan vaak beschouwd wordt als een onuitroeibaar onkruid. Heermoes is te vinden op voedselrijke omgewerkte grond in akkers, bermen, grasland, langs spoorwegen en in tuinen. Soms vind je de soort ook in loofbossen. Heermoes (paardenstaart)

Herik

Je vindt de eenjarige planten regelmatig op akkers en verder in bermen en op dijkhellingen, kortom daar waar de bodem voedselrijk en vochtig is. De rechtopstaande planten worden tot net geen meter hoog. Herik en Knopherik zijn goed van elkaar te onderscheiden door de hauwen te vergelijken. Deze hebben bij Knopherik door de uitgroeiende zaden dikke knobbels in de hauw. Oudere namen voor de Herik zijn Akkermosterd (dat is letterlijk de wetenschappelijke naam vertaald in het Nederlands) en Wilde mosterd, omdat de soort een broertje is van de Witte mosterd, die gekweekt wordt vanwege de zaden die gebruikt worden om mosterd te maken. Herik

Hondsroos

In onze heggen hagen, bos- en struweelranden bloeit in het begin van de zomer de Hondsroos met zijn witte tot roze bloemen. De struiken hebben verspreid staande oneven veerdelige bladeren met 5 tot 7 deelblaadjes. De randen van de deelblaadjes zijn gezaagd. Steunblaadjes zijn aanwezig. Op de veelal kromme takken staan brede haakvormige stekels. De bloemen worden druk bezocht door allerlei insecten. De vruchten zijn de bekende smalle flesvormige rozenbottels. Ze zijn oranje tot rood van kleur. Hondsroos

Iris

Italiaanse aronskelk

Ten noorden van de Alpen wordt de plant uitsluitend als sierplant aangetroffen. In diverse gebieden is de plant geïntroduceerd en wordt daar soms als een ongewenste exoot gezien. De Italiaanse aronskelk is in Nederland vaak aangeplant en verwilderd in bosachtige omgevingen op buitenplaatsen op vochtige, voedselrijke grond. Daarom wordt de soort als een stinsenplant beschouwd.

Japanse duizendknoop

Een oprukkende plantensoort die uit het oosten van Azië afkomstig is en zeer snel groeit is Japanse duizendknoop. Aan de rode rechtopstaande en harde stengels staan de grote bladeren verspreid. De bladeren hebben een driehoekige tot ronde vorm, een bijna rechte bladvoet en een toegespitste bladpunt. De bloeiwijze is trosvormig en de bloemen met een bloemdek zijn wit van kleur. Na de bloei blijven de witte binnenste bloemdekbladen om het zaad zitten. Japanse duizendknoop

Kamperfoelie

Wilde kamperfoelie is een overblijvende houtige plant/struik uit de Kamperfoeliefamilie die 200 tot 300 cm hoog kan worden. Ze groeit bij voorkeur op wat voedselarmere en zuurdere bodem en houdt van een zonnige plek. De prachtige bloemen gaan ’s avonds open en geuren sterk zoetig. Ze bloeit van juni tot oktober. De rode bessen worden door diverse soorten vogels gegeten, die in hun uitwerpselen de zaden verspreiden. Kamperfoelie

Kardinaalsmuts

Aan de groen blijvende bast van stammen, takken en twijgen is de Wilde kardinaalsmuts ook te herkennen als de weinig opvallende bloemen er nog niet zijn. Na de ontwikkeling van de vruchten herken je de soort helemaal gemakkelijk want de rood en oranje gekleurde mutsvormige vruchten vallen erg op in de loofbossen waar de soort staat. Na bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot een doosvrucht. De witte zaden hebben een oranje zaadmantel en de vruchtwand is rood. Nog meer vallen ze op als de zaden aan witte draden uit de rode vrucht hangen. Allerlei vogels eten deze en dragen zo bij aan de verspreiding van de soort. Voor mensen zijn deze overigens giftig! Kardinaalsmuts

Kaukasische smeerwortel

Aanvankelijk roze, later helderblauwe, buisvormige bloemen in een knikkende tros. De kelk is max. tot  de helft ingesneden.
Stengel rechtop en vertakt, tot 60 cm hoog.
Grote lancetvormige bladeren die aan de voet  wat langs te stengel aflopen, aan de onderzijde zacht behaard. De hele plant is zacht grijs behaard.
Bloeitijd april – juli. Tuinplant uit de Kaukasus, verwilderd aangetroffen in Nederland. Kaukasische smeerwortel

Klaproos

Klaproos of papaver is een geslacht van bloemplanten. Klaprooszaad ontkiemt vaak op plaatsen waar de grond is verstoord, soms staat dan het hele gebied er vol mee. Er komen in West-Europa verschillende soorten in het wild voor, die vooral door hun rode kroonbladeren bekend zijn. De papaver die in Nederland groeit, komt vooral voor op droge zanderige grond die kort geleden omgewoeld is, zoals op spoordijken of op opgespoten zandvlaktes. De zaden van de klaproos behouden onder de grond erg lang hun kiemkracht en ontkiemen als ze, soms na jaren, weer aan de oppervlakte komen. De klaproos is dan ook een echte pioniersoort. Klaproos heeft geen nectarklieren, maar levert hoogwaardig stuifmeel voor bijvoorbeeld de honingbijen.

Er stonden op de slagvelden in Vlaanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog hele velden klaprozen in bloei, zoals John McCrae het in zijn gedicht In Flanders Fields heeft beschreven. Klaprozen zijn daardoor in het Verenigd Koninkrijk en andere landen van het Gemenebest van Naties het symbool van de Eerste Wereldoorlog geworden. Op Remembrance Day, de dodenherdenking van het Gemenebest, worden bij de cenotaaf op Whitehall door de vorst en hoogwaardigheidsbekleders klaprooskransen gelegd, maar geen echte, omdat de bloemblaadjes zeer snel uitvallen.

Kleefkruid

In veel bos- en struweelranden, maar ook in halfbeschaduwde ruigten en akkerranden vind je Kleefkruid. De met veel weerhaakjes bezette planten vallen alleen daardoor al op. De bladeren staan in kransen op de knopen van de vierkante stengels. De piepkleine bloemen hebben vergroeide kroonblaadjes die een klein sterretje vormen.

Kleinbloemige amsinckia

Kleine gele bloemetjes (Ø 5 mm) met 5 kroonblaadjes die onderaan tot een buis samengegroeid zijn, in een eenzijdige omgekrulde aar (schicht). Stengel rechtop, vertakt, tot 50 cm hoog. Bladeren verspreid staand, smal eivormig tot lancetvormig. De hele plant is borstelig behaard. Groeit op zonnige, droge plaatsen. Bloeitijd mei – juli. Oorspronkelijk uit Noord-Amerika en in Europa geïntroduceerd met graanimport en soms ingeburgerd.  Kleinbloemige amsinckia

Kleverige ogentroost

Van nature komt Kleverige ogentroost voor in de landen rondom de Middellandse Zee. Daar groeit ze op zonnige en vrij onbeschutte plaatsen op natte grond. De bodem kan zwak zuur tot licht kalkhoudend zijn en is arm aan humus. Kleverige ogentroost wordt waargenomen op bijvoorbeeld opgespoten zandgrond, in de duinen en in frequent gemaaide voedselarme graslanden. In het noordwesten van Frankrijk bereikt de soort de noordgrens van haar natuurlijke verspreiding.

Kleverige ogentroost wordt in Nederland en België beschouwd als een geïntroduceerde soort, die mogelijk meekomt met geïmporteerd graszaad. In Nederland is Kleverige ogentroost zeldzaam, maar wordt in de Zuidwestelijke delta, de Wieringermeerpolder en bij Amsterdam plaatselijk vrij algemeen aangetroffen. In Vlaanderen is Kleverige ogentroost zeer zeldzaam. Kleverige ogentroost

Klokjesgentiaan

Klokjesgentiaan heeft klokvormige bloemen, die meestal alleen, soms met z’n tweeën, staan aan het boveneind van de stengel en ook wel in de oksel van een der tegenover elkaar staande bovenste bladparen. De planten worden steeds zeldzamer, omdat het typische milieu, natte heide en blauwgrasland, waarin ze gedijen steeds zeldzamer wordt. Klokjesgentiaan

Knikkende distel

Een opvallende, wat zeldzamere, distelsoort is de Knikkende distel. Aan de grote hoofdjes met paarsrode buisbloemen, die aan de top van de lange rechtopstaande stengels staan, is de Knikkende distel gemakkelijk te herkennen. Deze hoofdjes kunnen tot 7,5 cm breed zijn. Ze staan meestal alleen aan de nauwelijks vertakte stengel en bijna altijd naar opzij geknikt. De stengel is gevleugeld met stekelige lijsten. Knikkende distel

Knoopkruid

In de tweede helft van de lente zien we in onze graslanden, bermen en dijkhellingen de paarsrode bloemhoofdjes van Knoopkruid. Hun bloei gaat soms wel door tot in de herfst. Knoopkruid

Koninginnekruid

Aan waterkanten en op vochtige humeuze grond kunnen we vaak ruigten aantreffen waarin planten erg hoog kunnen worden. De plantensoort kan erg hoog worden, soms tot meer dan een meter en valt tijdens de bloei op door de zeer dicht opeenstaande hoofdjes met witroze tot rozerode buisbloemen. De bloeiwijze lijkt dan heel sterk op die van Echte valeriaan die ook voorkomt in ruige vegetaties op natte tot zeer vochtige bodems. Koninginnekruid

Korenbloem

Een sterk in het oog springende blauw bloeiende plant van onze roggeakkers is Korenbloem. Eigenlijk moeten we zeggen: was Korenbloem. Door moderne intensieve akkerbouw en herbiciden is de soort sterk achteruit gegaan. Toch is deze fraaie soort op veel plaatsen nog wel te zien, al was het alleen maar omdat ze op allerlei plekken wordt ingezaaid. Het is een van de mooiste planten uit de Aster- of Composietenfamilie.  Korenbloem

Kruipwilg

Kruipwilg is een laagblijvende dwergstruik waarvan de stammen over het zand en zelfs door het zand kruipen. Ze houden daardoor het zand goed vast en dragen bij aan de duinvorming.  Kruipwilg

Kruldistel

Kruldistel is snel als distel herkenbaar; het is een rechtopstaande plant die tot 1,30 m hoog kan worden. De stengel vertakt soms, maar vaak alleen boven in de plant zodat er een aantal groepjes van zo’n 5 bloemhoofdjes in kluwens bij elkaar staan. Kruldistel

Late guldenroede

Steeds vaker zie je ook in de stedelijke omgeving en verder in ruigten en op ruderale plaatsen, zoals verlaten terreinen de gele pluimen van de Late guldenroede. Ze vallen op door hun gele bloeiwijzen met kleine hoofdjes en worden zelfs veel gebruikt in bloemboeketten. De plant komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika en komt nu in geheel Europa voor.  Late guldenroede

Look-zonder-look

Goede kenmerken voor de plant zijn het frisgroene uiterlijk van de redelijk grote hartvormige bladeren, de onderste met een lange bladsteel, en de trossen van viertallige witte bloemen. De botanische naam Alliaria is afgeleid van het woord voor Ui of in het wat oudere Nederlands of Vlaams Look (Allium). Niet alleen de bladeren verspreiden de uiengeur, maar ook de zaden en wortels doen dat. Dat het geen soort uit het geslacht Ui is, blijkt bij bekijken van de bloemen, deze zijn niet 3-tallig, maar 4-tallig. Ook de ondergrondse delen wijken af: er is geen bol of verdikte wortelstok aanwezig, maar een normaal wortelstelsel met vaak een penwortel. Look-zonder-look

Luzerne

Als groenbemester vanwege de symbiose met wortelknolletjesbacteriën wordt Luzerne, nogal eens ingezaaid op akkers. Tijdens de bloei van de planten zie je dan een prachtige zacht paars-blauwe gloed over zo’n veld liggen. De bloeiwijzen bestaan uit trossen met veel bloemetjes. En de peulvruchten die later uitgroeien uit het vruchtbeginsel zijn spiraalvormig met gemiddeld 2-3 windingen. Naast op akkers vind je Luzerne ook vaak op ruderale terreinen en ruigten. Soms wordt de plantensoort ook ingezaaid op nieuwe of vernieuwde dijken. Het is een soort die al heel lang door de mensheid is gebruikt. Luzerne

Mariadistel

De naam gaat terug op de legende dat de witte vlekken op de bladeren veroorzaakt zouden zijn door de melk van Maria. De plant komt van nature voor in Zuid-Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. In Nederland is de plant een adventieve soort en soms verwilderd. De mariadistel wordt ook in siertuinen gebruikt. De plant komt in Nederland voor op voedselrijke kalkhoudende grond in wegbermen en wordt er ook akkerbouwmatig geteeld. De zaden worden al eeuwenlang gebruikt voor medicinale doeleinden. Uit de vruchtwand van het nootje worden stoffen voor medicinaal gebruik gewonnen.  Mariadistel

Meidoorn

Eenstijlige meidoorn komt voor op vrijwel alle vochtige redelijk voedselrijke gronden en heeft ook van nature standplaatsen op de steile, kalkrijke hellingen in Zuid-Limburg. De soort wordt veel aangeplant in heggen en dient daarbij als natuurlijke veekering. In de duinen komt ze tegenwoordig veel meer voor, omdat de beweiding daar is afgenomen. Ze kwam er voor op het terrein dat nu Meijendel (bij Wassenaar) heet en dat naar de Meidoorn is genoemd. Meidoorn

Moeraskartelblad

Een steeds zeldzamer wordende eenjarige plantensoort is Moeraskartelblad. Dat komt doordat onder meer door ontwatering of waterstandsverlaging de natte graslanden droger worden. Moeraskartelblad

Moerasspirea

De opvallende, sterk vertakte tuil met veel roomwitte bloemetjes zie je in de zomer de randen langs bossen en hogere waterkanten sieren. De regelmatige bloemen zijn vijftallig, soms zestallig. Ze hebben geen nectar, maar veel meeldraden die pollen produceren. Dit pollen wordt verzameld door diverse insecten die daarbij de bevruchting tot stand brengen. De vruchten die na rijping uit de vruchtbeginsels ontstaan zijn kaal en schroefvormig om elkaar gedraaid. Bezoekende insecten zijn vliegen, kevers en bijen. Moerasspirea is een Europese soort, met uitzondering van de delen rond de Middellandse Zee. Ze is bij ons vrij algemeen te vinden. In het Zeekleigebied en de Waddeneilanden is ze tamelijk zeldzaam en ze ontbreekt in sommige hooggelegen zandstreken, zoals in Zuidoost-Drenthe, de Hoge Veluwe en de Utrechtse heuvelrug. Moerasspirea

Oranje havikskruid

In grazige bermen en op andere grazige plekken vallen de oranje tot rood gekleurde hoofdjes van Oranje havikskruid, direct op. Deze planten uit de Composietenfamilie zijn sterk behaard, maar hebben geen donzig zilverwitte beharing aan de onderzijde van de bladeren. Uit het bergland van Europa afkomstig, vaak als tuinplant gekweekt en vanuit tuinen in onze natuur verwilderd. Oranje havikskruid tref je aan op droge tot vrij vochtige grazige bodems. Oranje havikskruid

Overblijvende ossentong

Een meerjarige soort die in Nederland te beschouwen is als een exoot en in toenemende mate in onze contreien te vinden is, vooral in de stedelijke omgeving en in tuinen, is Overblijvende ossentong. In België echter dat aan de noordgrens van het areaal ligt is de soort te beschouwen als een inheemse soort. Overblijvende ossentong

Paarse dovenetel

De Paarse dovenetel is een akkerplant en houdt van een bodem die bewerkt of waarin gerommeld wordt, zoals in moestuinen en op erven. Je vindt hem ook in bewerkte bermen en op kaal getrapte grond. Vind je een grote populatie dan kun je ervan uitgaan dat er een te intensief bodemgebruik plaatsvindt. Hij komt ook in de duinen voor, op dijken en onder hakhout, maar ook langs stoepranden. Paarse dovenetel

Parnassia

Parnassia groeit op natte soms kalkbevattende zandige bodems in bijvoorbeeld duinvalleien, maar ook in blauwgraslanden, trilvenen en in vochtige heide op leem. Zelfs kan de soort gevonden worden op bovenrand van krijthellingen, en wel in de heideachtige begroeiing die daar te vinden is boven de kalkgraslanden. Parnassia

Phacelia

Phacelia wordt ook wel Bijenvoer genoemd, omdat de plant veel bijen aantrekt. Phacelia wordt ten behoeve van de landbouw gebruikt; de soort wordt als groenbemester ingezet. Ook imkers en tuinliefhebbers hebben de plant graag, omdat ze zoveel insecten aantrekt. De bodem waar ze van houdt, dient redelijk opengewerkt te zijn, tamelijk vochtig en voedselrijk. Ook in bermen kan ze zich goed thuis voelen en daarmee raakt ze ingeburgerd in de inheemse wilde flora. Phacelia

Pinksterbloem

Een van de schoonheden van onze vochtige tot natte graslanden en moerassen is Pinksterbloem. De zeer algemene Pinksterbloem tref je aan in vochtig tot natte en in het algemeen voedselrijke, maar niet bemeste graslanden, maar ook vind je haar in loofbossen, moerassen en op drijftillen. Pinksterbloem is te vinden in de koude en gematigde delen van het noordelijk halfrond. Van oorsprong op lemige grond in nat loofbos. Ook in verlandingsvegetaties in laagveengebieden vind je haar van oorsprong. Tot voor zo n vijftig jaar zagen gras- en weilanden in beekdalen en veengebieden in de lente paars van de Pinksterbloemen. Dat zie je tegenwoordig niet zo vaak meer. Het aantal vindplaatsen is niet echt minder geworden, maar het aantal exemplaren per vindplaats wel. Dat kan te maken hebben met de toegenomen bemesting. Pinksterbloem

Radijs

Als de radijsjes niet geoogst worden gaan ze in mei of juni bloeien met witte of licht paars/roze bloemetjes. De bloemen zijn eetbaar en trekken ook insecten aan. Ook de zaadpeultjes die daarna ontstaan zijn rauw eetbaar.

Reuzenbalsemien

De in de negentiende eeuw uit het Himalayagebied en Noord-India als tuinplant ingevoerde Reuzenbalsemien, uit de Balsemienfamilie, valt in het rivierengebied op door zijn weelderige groei en grote rood tot paars kleurende bloemen. De bloemen staan in pluimen en het onderste van de drie kelkbladen vormt een zakvormige spoor, waaruit een bezoekend insect, bij voorkeur hommels, nectar kunnen verzamelen. Zij zorgen dan en passant voor de bevruchting.  Reuzenbalsemien

Ridderzuring

Ridderzuring staat op vochtige en voedselrijke omgewerkte grond in grasland en wegbermen, maar ook in taluds van wegen en op ruigten. De planten kunnen tot anderhalve meter hoog worden en zijn in het algemeen erg fors. Ridderzuring

Robertskruid

In open bossen, bos- en struweelranden en soms ook op of tegen muren kun je de mooie bloemen van Robertskruid in een lange periode vanaf de lente tot in de herfst vinden. Vaak zie je wat roodkleuring aan de stengels en bladstelen; dat gebeurt vooral als de plant op wat armere zandige bodem staat. De naam Robertskruid zou of afgeleid zijn van rood of van Robert of Ruprecht, aartsbisschop van Salzburg, die reeds in de 17e eeuw dit kruid als geneesmiddel aanbeval tegen oogontstekingen, huiduitslag, dauwworm en mondontstekingen. Robertskruid

Rotsooievaarsbek

Rotsooievaarsbek is inheems in de bergen in Zuid-Europa en de Balkan. In Nederland en België is Rotsooievaarsbek een veel toegepaste tuinplant die snel kan uitbreiden en daarom redelijk veel wordt afgestoken en als dit in berm en bosrand wordt weggegooid daar verder kan groeien. Vooral het laatste decennium is Rotsooievaarsbek veel verwilderd aangetroffen. Rotsooievaarsbek is opvallend vorst- en droogtebestendig en kan ook buiten de tuinen flinke horsten vormen. Rotsooievaarsbek

Schapenzuring

Op kalkarme, zure en schrale droge graslanden, die alleen geschikt zijn voor beweiding met schapen staat de klein blijvende Schapenzuring

Slaapmutsje

Slaapmutsje is een eenjarig kruid dat zich makkelijk uitzaait. De plant bloeit doorgaans van juni tot september met gele tot oranje papaverachtige bloemen die zich sluiten bij slecht weer. De groene bladeren zijn varenachtig en diep ingesneden.

Slangenkruid

Een stekelig behaarde plant met een stengel tot een meter hoog, met in de bovenste helft van die stengel veel bloemen die in de knop rozerood kleuren en na het open gaan zuiver blauw. Slangenkruid staat bekend als pioniersoort Op open plekken komt de soort tot vestiging en ontwikkeling en vaak zie je dan zo’n plek al snel dichtgroeien met andere ruigtesoorten. Slangenkruid

Sleedoorn

De eerste aan het eind van de winter wit bloeiende struik in onze natuur is de Sleedoorn. Je ziet de struik dan die tijdens de bloei met een opvallend witte bloemenpracht in struwelen, heggen, hagen en de rand van bossen staat. De oudere zijtakken lopen uit in een stekende doorn. Na de bloei komen de bladeren aan de struik en vanaf de zomer tot na de winter zie je de blauwe berijpte pruimpjes aan de struiken zitten. Deze zijn pas eetbaar nadat de vorst goed over de pruimen is heen gegaan. Sleedoorn

Stekelbrem

In het eerste deel van de lente, vaak al vroeg in april, bloeit in onze heidevegetaties de Stekelbrem. Deze dwergstruik valt dan tussen de nog dorre hei op door de goudgele bloemen in de trossen aan het eind van de omhoogstekende takken en twijgen. De planten hebben erg kleine priemvormige bladeren en zijn aan de oudere takken bezet met doorns, waardoor ze hun Nederlandse naam eer aan doen. Stekelbrem

Stinkende gouwe

Op allerlei plekken waar gerommeld wordt bijvoorbeeld op stoepen tegen muren, maar ook langs beschaduwde bosranden kunnen de opvallende gele bloemen gevonden worden van Stinkende gouwe. Het gaat om deze soort als uit de stengel of een afgebroken blad oranjegeel melksap komt. Stinkende gouwe

Trosvlier

De struiken lijken in eerste instantie wel wat op Gewone vlieren, maar tijdens de bloei en vruchtzetting zijn de duidelijk bolvormig gerangschikte bloemen of bessen zichtbaar aan de struiken. De bladeren lijken sterk op die van de Gewone vlier. Ook de geur van de planten is vergelijkbaar. De bloemen zijn geelwit tot groengeel van kleur, terwijl de bessen meestal rood en zeker niet zwartpaars zijn. Trosvlier