Zeeuws-Vlaanderen

Zeeuws-Vlaanderen is te verdelen in een oostelijk en een westelijk deel, vroeger gescheiden door de Braakman, een (grotendeels ingepolderde) oude zeearm.  Aardenburg, de oudste stad van Zeeland, was in de 1e en 2e eeuw een Romeinse legerplaats (castellum) en kreeg in 1187, als een van de eerste steden in de Nederlanden, stadsrechten. Tussen Aardenburg en Oudenburg lag de Romeinse weg waaraan halverwege Brugge ontstond). Het huidige Zeeuws-Vlaanderen maakte tot rond het jaar 1600 deel uit van het graafschap Vlaanderen met als belangrijkste plaatsen Hulst (stadsrecht 1180) en Sluis (stadsrecht 1290). Sluis was tot in de 16e eeuw hoofdplaats van het Vrije van Sluis, en Hulst was hoofdplaats van Hulster Ambacht; een van de Vier Ambachten. Sluis behoorde, in de 15e eeuw, met bijna 10.000 inwoners rond 1472, tot de grotere steden van de Nederlanden. Het stadhuis van Sluis uit tweede helft 14e eeuw, met belforttoren, is het oudste in zijn oorspronkelijke vorm gebleven raadhuis van Nederland. Vanaf 1387 tot ongeveer 1487 was Sluis de belangrijkste Bourgondische vloothaven. Zeeuws-Vlaanderen diende als frontlijn in de Tachtigjarige Oorlog. Na de Nederlandse onafhankelijkheid werd het tot 1795 als Staats-Vlaanderen bestuurd door de Staten Generaal van de Noordelijke Nederlanden. De rechtspraak in Staats-Vlaanderen was in handen van de in 1599 in Middelburg opgerichte en zetelende Raad van Vlaanderen.

Zeeuws-Vlaanderen omstreeks 1700.

Van 1795 tot 1814 was het huidige Zeeuws-Vlaanderen een onderdeel van Frankrijk. Het maakte deel uit van het Scheldedepartement (provincie Oost-Vlaanderen). Voor juli 1814 hoorde het enige maanden bij de nieuwgevormde provincie (Noord-)Brabant. Op 20 juli 1814 bepaalde soeverein vorst Willem I (zie Staatsblad 83) de vereniging van Staats-Vlaanderen, onder de nieuwe naam Zeeuws-Vlaanderen met Zeeland. Staats-Vlaanderen heette vanaf die datum Zeeuws-Vlaanderen. Tijdens het Franse bewind en het Verenigd Koninkrijk hoorde Zeeuws-Vlaanderen kerkelijk bij het bisdom Gent.