Paddenstoelen

Amethistzwam

Paarse, later aan de rand gestreepte hoed (Ø 2-5 cm), gebold tot plat, vaak genaveld, later ingedeukt met golvende rand. Bij droogte verblekend.
Groeit in loof- en naaldbossen, maar voornamelijk bij (oude) beuken, op bladeren en mos (juli – november).
Ook Rodekoolzwam genoemd. Amethistzwam

Bekerzwam

De bruine bekerzwam komt voor op verschillende delen van de wereld. Hij is een van de meer bekendere bekerzwammen van Europa. In Nederland komt hij algemeen voor. Vruchtlichamen kunnen worden gevonden van juni tot en met de eerste herfstvorst. Bekerzwam

Berkenzwam

De berkenzwam of berkendoder is een zwakteparasiet met een eenjarig vruchtlichaam, hoewel de vruchtlichamen intact kunnen overwinteren. Hij komt uitsluitend voor op afgestorven delen van staande of omgevallen berkenbomen. Een aangetaste boom zal de schimmel niet overleven, maar ook op een dode boom kunnen nog vele jaren vruchtlichamen ontstaan. De schimmel veroorzaakt bruinrot in het gezonde hout van de boom. Hierdoor kan de aangetaste boom wel rechtop blijven staan terwijl de zijtakken onverwacht eerder af kunnen vallen. De vruchtlichamen van de berkenzwam kunnen in alle seizoenen van het jaar verschijnen. Berkenzwam

Beukenkorrelkopje

Het Beukenkorrelkopje groeit op loofbomen in open bossen en landgoederen. Het vaakst op beuk maar ook op andere bomen zoals haagbeuk, els en eik. Meestal op recent afgestorven nog staande bomen. In groepen in scheuren en barsten van de bast of op het kale, nog harde hout. Soms ook op liggende stammen maar altijd op vers hout. De soort is voor het eerst in 2001 in Nederland gevonden en komt sindsdien steeds vaker voor. Beukenkorrelkopje

Biefstukzwam

Consolevormige rozerode tot roodbruine hoed (Ø tot 20 cm) met enigszins ruw oppervlak, bij de aanhechting versmald. Scheidt vaak rood sap af.
Aan de onderzijde witte tot gelige, niet met elkaar verbonden buisjes.
Vlees rozerood met vlekken.
Groeit op levende loofbomen, vooral eiken en tamme kastanjes, en veroorzaakt bruinrot. (Augustus – oktober). Algemeen.
Jonge exemplaren zijn eetbaar, maar bevatten looizuur dat door koken verwijderd moet worden. Biefstukzwam

Blauwe kaaszwam

Blauwe kaaszwam is een in Nederland algemene houtzwam. Vruchtlichamen vormen zich in juni tot en met december en zijn te vinden op stammen en stronken van naaldbomen. Het eenjarige, consolevormige vruchtlichaam is tot 6 centimeter breed en steekt 4 tot centimeter uit. De dikte is tot 2 centimeter. De bovenkant is behaard, eerst wit en verkleurt later naar blauwgrijs. De rand is wit, de onderzijde eveneens en de sporen zijn blauwgrijs. Blauwe kaaszwam

Braakrussula

Rozerode tot kersrode, later verblekende, gebolde tot platte of ingedeukte, glanzende hoed, met gladde rand. 
Kenmerkend is dat de hoedhuid er vrijwel geheel afgetrokken kan worden.
Plaatjes wit, vrij ver uit elkaar, uigebocht aangehecht. Sporen wit.
Steel wit, recht of wat dikker naar beneden toe,  broos, rozerood onder de hoedhuid.
Vlees wit, ruikt fruitig of naar kokos, smaakt zeer scherp en kan spijsverteringsproblemen veroorzaken.
Groeit op zure grond, vooral in naaldbossen en venen, maar ook in loofbossen (juli-oktober). Zeer algemeen. Braakrussula

Breedplaatstreephoed

Gebolde tot platte, gladde, grijsbruine, zeer dunne hoed (Ø 4-9 cm), donkerder in het centrum en met fijne radiaire strepen.
Plaatjes vrij dicht opeen, wit tot crèmekleurig, breder dan het hoedvlees, uitgebocht aangehecht. Sporen wit.
Steel crèmekleurig grijsachtig, met overlangs vezelige strepen, later hol. Aan de voet opvallende lange, witte myceliumstrengen.
Groeit op (ondergronds) vermomd hout van beuken en fijnsparren (mei – oktober). Zeer algemeen.
Eetbaar, maar kan maagdarmklachten veroorzaken. Ruikt aangenaam naar paddenstoel. Breedplaat streephoed

Bruine trilzwam

Gelatineachtig vruchtlichaam (3-12 cm breed) bestaande uit talloze oranjebruine, bruinroze tot donkerbruine, sterk golvende, gedraaide lobben.
Bij droogte schrompelt het vruchtlichaam in tot een bijna zwarte prop, om weer op te zwellen bij vochtig weer.
Sporen wit. Geur onopvallend.
Groeit op dood hout van loofbomen op zandgronden (kan het hele jaar door gevonden worden). Algemeen. Bruine trilzwam

Dennenbloedzwam

Dunne, viltige, golvende of kroesende, waaiervormige hoedjes (tot 15 mm afstaand), van okergeel tot bruinrood gezoneerd, met witte groeirand, bij beschadiging bloedrood kleurend.
Onderzijde, zoals bij alle korstzwammen, glad, zonder plaatjes of poriën, crème- tot vleeskleurig, bij druk of beschadiging bloedrood verkleurend.
Groeit op dood of verzwakt hout van naaldbomen op zandgronden, vooral op dennen, fijnsparren en lariks. Kan het hele jaar door gevonden worden. Zeer algemeen. Dennenbloedzwam

Dennenmoorder

Oranje- tot roodbruine, consolevormige, oneffen of bultige hoed (5-10 cm breed) met dikke witte groeirand.
Buisjes roomwit, soms in meerder lagen met fijne, rondachtige poriën (Ø 2-4 mm). Sporen wit.
Vlees wit, kurkachtig taai. Ruikt zurig.
Groeit op wortels en stronken van naaldbomen, soms op loofbomen. Veroorzaakt witrot. Kan het hele jaar door gevonden worden. Zeer algemeen. Dennenmoorder

Dennenvlamhoed

Gladde, in het midden roodoranje, naar de kant toe gele wordende hoed (Ø 2-8 cm), gebold tot plat met enigszins vettig oppervlak.
Plaatjes lichtgeel tot oranjebruin, vrij dicht opeen, vaak met roestbruine vlekken. Sporen oranjebruin.
Stengel hol van binnen, lichtgeel met fijne witte vezeltjes en vage ringzone even boven het midden.
Groeit in groepjes op dood hout, takken en kegels van naaldbomen (augustus – november). Algemeen.
Bitter van smaak en daarmee oneetbaar. Geur onopvallend. Dennenvlamhoed

Dennenvoetzwam

Eerst zwavelgele, later bruinzwarte, concentrisch gezoneerde, ruig viltige hoed, 5-30 cm breed. De jonge hoed scheidt barnsteenkleurige druppels af.
Aan de onderkant crèmekleurige tot olijfgroene buisjes in een hoekige of doolhofachtige structuur, bruinig aan de binnenkant en vaak wat getande rand. Sporen wit.
Steel bruinachtig, centraal maar kan ook ontbreken.
Ruikt wat zurig.
Groeit op de wortels van naaldbomen, meestal fijnspar, lariks of douglasspar (juli – oktober). Algemeen. Dennenvoetzwam

Donzige melkzwam

Witachtige tot bleekroze, platte tot trechtervormige, zacht wollige of viltige hoed (Ø 3-10 cm), met inkrullende rand.
Plaatjes crèmekleurig tot bleekvleeskleurig. Sporen wit. Melksap wit, niet verkleurend.
Steel kort, wit tot bleekroze, met opvallend vleeskleurig randje onder de aanhechting van de lamellen.
Groeit bij berken op voedselarme, vochtige, zandige of venige bodem (augustus – november). Algemeen. 
Smaakt scherp, ruikt zwak zurig, niet eetbaar.
Deze melkzwam lijkt op de Baardige melkzwam, die echter helder oranje van kleur is, met concentrische zonering op de hoed. Donzige melkzwam

Dooiergele mestzwam

Klok- of kegelvormig, later uitgespreid, helder geel, fijn radiair gegroefd hoedje (Ø 1-5 cm), later grijsbeige verkleurend.
Lamellen dicht opeen en zeer dun, gelig wit, later okerbruin, vrij. Sporen roestbruin.
Steel wittig tot gelig, dun, hol en breekbaar, bezet met fijne vlokjes.
Geur onopvallend.
Groeit op voedselrijke bodem, op mest van koeien of paarden of op bemeste grond (mei – november) Zeer algemeen. Dooiergele mestzwam

Doolhofzwam

Grote meerjarige, platte, gezoneerde, crèmekleurige tot geelgrijsbruine hoed (10-20 cm breed), met lichtere groeirand.
Onderzijde met grove, doolhofachtige structuur. Sporen wit.
Vlees crèmekleuring tot lichtbruin, taai.
Groeit op stronken van loofbomen (vooral van eiken) en kan het  hele jaar door gevonden worden. Algemeen. Doolhofzwam

Duivelsbroodrussula

Paars- of wijnrode, halfbolronde tot platte, gladde of ingedeukte, kleverige hoed, soms met zwakke bult en paarszwart gekleurd in het centrum
Plaatjes recht aangehecht, dicht opeen en vaak gevorkt, crèmekleurig tot citroengeel. Ze kleuren roze met ammoniak en met ijzersulfaat. Sporen crème- tot okergeel.
Steel roze, lila-achtig, met gelige vlekjes, recht.
Ruikt naar fruit, maar smaakt heel bitter en scherp en kan maagdarmklachten veroorzaken.
Groeit op zandige bodem in naaldbossen (september – november). Algemeen. Duivelsbroodrussula

Echt judasoor

Schelp- of oorvormige, rood- tot donkerbruine hoed (3-8 cm) met fluwelige of viltige bovenkant en gladde of geplooide binnenzijde.
Sporen wit.
Vlees taai zonder opvallende geur of smaak. Eetbaar, maar de oudere exemplaren zijn erg taai.
Groeit op levend of dood hout, vooral vlier en soms van esdoorn of ander loofbomen. Kan het hele jaar door gevonden worden, maar vormt nieuwe vruchtlichamen van oktober tot maart. Zeer algemeen. Echt Judasoor

Echte kopergroenzwam

Klokvormige tot gewelfde, blauwgroene, later meer gelige, aanvankelijk slijmerige hoed (Ø 2-7 cm), vaak met stompe umbo en witte vlokjes aan de rand.
Lamellen bleek grijs, later paarszwart, uitgebocht aangehecht, met witte, vlokkige snede. Sporen paarszwart.
Steel wit met een blauwgroene zweem, met vliezige, vergankelijke ring, meestal grijsbruin gekleurd door de sporen. Boven de ring glad, eronder met vlokkige schubjes.
Groeit vooral op zandige bodem, op strooisel van loof- en naaldbossen, ook of grassige bodem in tuinen en weilanden (september – november). Algemeen.
Wordt soms als eetbaar aangeduid. Echte kopergroenzwam

Echte tonderzwam

Meerjarige, paardenhoefvormige, bovenop gewelfde hoed (10-50 cm), met concentrische richels, kleuren variërend van lichtgrijs tot grijsbruin, met ook groene tinten en met lichtgrijze groeirand.
De schilfertjes op de hoed kleuren rood met KOH.
Poriën zeer fijn en wit. Sporen wit.
Vlees droog, kurkachtig, niet eetbaar.
Groeit op stammen van loofbomen, vooral beuken en berken en veroorzaakt witrot (kan het hele jaar door gevonden worden). Zeer algemeen.
De zwam werd in het verleden gebruikt om vuur te maken (tondeldoos). Echte tonderzwam

Eikenbloedzwam

Korstvormige vruchtlichaam met golvende of gekroesde, afstaande, viltige, oranje- tot roestbruine, soms wat donkerpaarsachtige hoed (1-2 cm), met witte rand.
Onderzijde glad, zonder plaatjes of poriën, okerkleurig tot bleekbruin, rood kleurend bij beschadiging of vochtig weer. Sporen wit.
Deze korstzwam groeit dakpansgewijs boven elkaar op dood hout van eiken. Kan het hele jaar door gevonden worden. Zeer algemeen. Eikenbloedzwam

Eikentrilzwam

Zwarte, matglanzende, onderaan smal toelopende vruchtlichamen (Ø 1-4 cm). Bovenzijde glad en glanzend zwart met kleine wratjes, buitenzijde zwart viltig.
Bij het ouder worden vormt de sporendragende onderzijde stoppeltjes. Sporen wit.
Vlees gelatine achtig, zwart glazig. Geur onopvallend. Niet eetbaar.
Groeit in groepen op de schors van dode loofbomen, vooral eiken. Kan het hele jaar door gevonden worden, maar vooral in de late herfst en in de winter (november – maart). Zeer algemeen. Eikentrilzwam

Elzenbundelzwam

Beige gele tot geelbruine, gladde, eerst kegelvormige, later gewelfde hoed (Ø 3-8 cm), met roodbruine vlekjes, bij vochtig weer kleverig aanvoelend, soms met stompe umbo.
Plaatjes dicht opeen, gelig, later roodbruin, met wat ruwe snede. Sporen bruin.
Steel gelig, onderaan meer oranjeachtig vezelig of geschubd, met hooggeplaatste vezelige ringzone.
Ruikt zoetig of kruidig. 
Groeit op dood hout van loofbomen, vooral elzen, berken en wilgen (augustus-oktober). Algemeen. Elzenbundelzwam

Esdoornhoutknotszwam

Slank knotsvormig, zwart vruchtlichaam met glad tot bobbelig oppervlak en meestal duidelijk smallere, niet met andere exemplaren vergroeide steel.
Jonge exemplaren dun, draadvormig, vaak grijs bepoederd en wat rozig aan de top.
Vruchtvlees wit en vezelig.
Groeit op dode esdoorntakken (kan het hele jaar door gevonden worden). Algemeen.  Esdoornhoutknotszwam

Geaderde leemhoed

Gebolde tot kegelvormige hoed (Ø 4-10 cm), later uitgespreid met kleine umbo, in het centrum glad en naar de rand toe opvallend radiair rimpelig, crèmekleurig tot lichtbruin.
Lamellen dicht opeen, crèmekleurig tot bruinig. Sporen bruin.
Steel aan de basis wat dikker, vaak met hangende, vliezige ring, onderaan wat vlokkig bepoederd. 
Ruikt en smaakt melig.
Groeit op houtsnippers in parken en plantsoenen. Vrij algemeen (augustus – oktober). Pas sinds 2003 in Nederland beschreven. Geaderde leemhoed

Gekraagde aardster

Uivormig vruchtlichaam, donkerbruin gevlekt, met puntig topje. 
Scheurt open in 4-7 slippen, crèmekleurig tot bruin, bolletje ongesteeld, met opstaande kraag aan de basis en gewimperde opening.
Sporen donkerbruin.
Groeit in loof- en gemengde bossen, meestal op kalkhoudende bodem (augustus – oktober). Algemeen. Gekraagde aardster

Gele berkenrussula

Gladde, citroengele, later met olijfgroene tint, gebolde tot ingedeukte hoed (4-12 cm), met enigszins gegroefde rand.
Plaatjes wittig, later geliger, vlak aangehecht. Sporen okergeel.
Steel wit tot iets geel grijs, later meer grijzig.
Vlees wit, kleurt langzaam zwart bij kneuzing. Eetbaar, mild van smaak. Geur onopvallend.
Groeit op zure, zandige bodem, alleen bij berken (juli – november). Algemeen. Gele berkenrussula

Gele korstzwam

Waaier- of korstvormige, kleine, dooiergele, gezoneerde, golvende hoedjes (1-3 cm), vaak dakpansgewijs boven elkaar gelegen, ruig wit behaard.
Onderzijde glad, dooiergeel, zonder buisjes, poriën of plaatjes. Sporen wittig.
Vlees dun, taai. Geur onopvallend. Niet eetbaar. 
Groeit op dood hout van loofbomen, bij voorkeur eikenhout (januari – december). Zeer algemeen. Gele korstzwam

Gele trilzwam

Hersenvormige, gelatineachtige, van bleekgele tot oranje vruchtlichamen.
De sporen liggen op de buitenkant van de zwam.
Groeit in de wintermaanden, na regenachtige periodes, op dode bomen en takken (november – april). 
Bij droogte schrompelen ze ineen tot een harde substantie. Gele trilzwam

Geschubde inktzwam

Witte hoed (Ø 3-6 cm) bedekt met crèmekleurige tot lichtbruine, omhoog krullende schubben, ovaalrond wanneer nog gesloten en kegel- of klokvormig met omhoog krullende rand geopend. Plaatjes vrij van de steel, dicht opeen, aanvankelijk wit, maar via roze naar zwart verkleurend vanwege de zwarte sporen. Bij het rijpen van de sporen, lost de hoed op, tot uiteindelijk alleen nog de steel met een heel klein hoedje overblijft.
Steel wit, hol van binnen, met verschuifbare ring, onderaan enigszins verdikt. Bij jonge exemplaren is de steel niet zichtbaar, verscholen onder de dichte, eivormige hoed.
Vlees wit. Geurt aangenaam naar paddenstoelen. Jonge exemplaren zijn goed eetbaar.
Groeit op gras, weilanden en wegbermen (mei – november). Zeer algemeen.
Eetbaar indien nog wit. Geschubde inktzwam

Geweizwam

Klein zwartgrijs vruchtlichaam, met wittige of beige bepoederde vertakkingen aan de top, waardoor het aan een hertengewei doet denken.
De witte of beige kleur op de vertakkingen wordt veroorzaakt door de witte sporen.
Groeit in groepjes op dode takken en stronken van loofbomen (januari – december). Zeer algemeen. Geweizwam

Gewone beurszwam

Kegelvormige tot uitgespreide, bleek grijze hoed (Ø 5-12 cm), aanvankelijk met slijmerig, glanzend oppervlak, later droog, fijn vezelig. In de herfst is de hoed donkerder, grijsbruinig.
Lamellen dicht opeenvrij, buikig, eerst wittig, later roze of vleeskleurig. Sporen oudroze.
Steel recht, naar beneden toe wat verbredend, met zeer fijn donzig oppervlak en wittige beurs aan de voet.
Vlees wit, ruikt  en smaakt radijsachtig.
Groeit op voedselrijke bodem, in tuinen, langs lanen in parken (mei – oktober). Zeer algemeen. Gewone beurszwam

Gewone boomwrat

Rozerood tot grijsbruin, bol- of kussenvormig, ongesteeld vruchtlichaam (Ø 3-15 mm) met schubjes.
Groeit op rottend hout van loofbomen (mei – augustus). Zeer algemeen.
Ook “Blote billetjeszwam” of “Bloedweizwam” genoemd. Gewone boomwrat

Gewone botercollybia

Olijfbruijne tot grijsbruine, gladde, glanzende, vettig aanvoelende, platte hoed (2-8 cm), meestal met stompe umbo, donkerder in het centrum en met ivoorkleurige rand. 
Plaatjes wit tot crèmekleurig, smal uitgebocht aangehecht. Sporen wit tot bleek rozig.
Steel beigegrijs tot bleek oranjebruin, aan de basis knotsvormig met wit mycelium en overlangs gegroefd, hol van binnen.
Groeit op zure, zandige bodem, bij loof- en naaldbomen (augustus – december). Zeer algemeen. Gewone botercollybia

Gewone glimmerinktzwam

Klokvormige, beige- tot lichtbruine, dunne hoed (Ø 2-4 cm) met duidelijk gegroefde en vaak gespleten rand.  Aanvankelijk bevinden zich op de hoed glinsterende korreltjes die later verdwijnen. Bij rijping krult de rand naar boven en toont de donkerbruine tot zwarte onderkant.
Plaatjes dun en dicht opeen, smal aangehecht, eerst wit, maar al gauw donkerbruin tot zwart gekleurd door de zwartbruine sporen. 
Steel dun en breekbaar, hol, wit, onderaan bedekt met glinsterende korreltjes en over de hele lengte zeer fijn behaard (loep!)
Groeit in groepjes op boomstronken en dode wortels (mei – november). Zeer algemeen.
Eetbaar, maar alleen jonge exemplaren waarbij de steel nog niet of nauwelijks zichtbaar is. Giftig in combinatie met alcohol. Gewone glimmerinktzwam

Gewone heksenboleet

Bruine, gladde of soms fluwelige, gebolde, later kussenvormige hoed (Ø 5-20 cm). Oranjerode tot roodpaarse poriën die bij aanraking onmiddelijk donkerblauw kleuren. Sporen olijfbruin.
Steel stevig, knotsvormig tot buikig, geel, bedekt met purperrode schubjes, zonder netwerk.
Vlees citroengeel, maar kleurt bij doorsnijden binnen enkele seconden blauw. Smaakt mild. Eetbaar, maar giftig indien rauw gegeten!
Groeit op zure bodem, bij loof- en naaldbomen, vooral bij eiken, beuken en fijnsparren (mei – oktober). Algemeen. Gewone heksenboleet

Gewone hertenzwam

Zijdeachtige, grijsbruine tot donkerbruine hoed (Ø 4-15 cm), aanvankelijk klokvormig, later uitgespreid, vaak met donkerder gekleurde stompe bult. Oppervlak wat vettig.
Plaatjes dicht opeen, eerst wit, later rozig, los van de steel. Sporen oudroze.
Steel witachtig met grijsbruine overlangse vezels, aan de voet wat dikker.
Geurt en smaakt naar rauwe aardappels. Eetbaar, maar niet lekker.
Groeit op dood hout van loofbomen, zelden op dat van naaldbomen (april – november). Zeer algemeen. Gewone hertenzwam

Gewone krulzoom

Grote trechtervormige, beige tot bruine, gladde of gevlekte hoed (Ø 5-15 cm) met lang ingerolde, later golvende rand. 
Plaatjes dun, vrij dicht bijeen, crèmekleurig tot geelbruin, langs de steel aflopend. Bij aanraking donker verkleurend.
Steel relatief dun, crèmekleurig tot bruin, met vezelstructuur in de lengte.
Vlees stevig tot sponzig, beige tot geelachtig, bij doorsnijden verkleurend naar bruin. Groeit op zure bodem in loof- en naaldbossen (juli – november). Zeer algemeen.
De paddenstoel werd lang als eetbaar beschouwd maar bevat een giftige stof die zich ophoopt in de lever en op den duur (dodelijke) allergische reacties kan veroorzaken.

Gewone oesterzwam

Gladde, glanzende, grijze tot grijsbruine, schelpvormige hoed (Ø 5-15 cm) met ingerolde rand.
Plaatjes grijswit, later geelachtig, met dwarsverbindingen, ver naar de steel aflopend. Sporen licht roze.
Steel zijdelings aangehecht, grijswit, zeer kort (max. 1 cm), onderaan viltig behaard.
Vlees week, later taai. Ruikt kruidig, smaakt mild.
Groeit op levend en dood hout van zachthoutloofbomen, vaak vergroeid tot bundels (oktober – maart). Zeer algemeen.
Jonge exemplaren zijn eetbaar en smakelijk, oudere exemplaren worden taai.

Gewoon eekhoorntjesbrood

Eerst halfbolronde tot kussenvormige, licht- tot donkerbruine, stevig aanvoelende hoed (Ø 5-25 cm), met wat vettig oppervlak en lichtgekleurde rand. Aan de onderkant fijne buisjes, uitgebocht aangehecht. Crèmekleurige, later olijfgroene, kleine poriën. Sporen olijfbruin.
Steel crèmekleurig, peervormig, stevig, het bovenste deel bedekt met een lichtgekleurd netwerk.
Het vlees is stevig, wit of crèmekleurig, verkleurt niet bij doorsnijden en kan goed gedroogd bewaard worden. Ruikt opvallend kruidig.
Groeit vooral op zure bodem, in loofbossen bij beuk, kastanje, eik of berk en soms ook in naaldbossen bij den of spar (juli – oktober). Zeer algemeen.
Eekhoorntjesbrood is de bekendste boleet en wordt beschouwd als een van de lekkerste eetbare paddenstoelen. 
Gewoon eekhoorntjesbrood

Gewoon elfenbankje

Dunne, taaie, waaiervormige console met bonte concentrische kleurzones die variëren van wit, oranjebruin, olijfgroen tot paars en zwart, met golvende rand en fluweelachtige bovenzijde.
Poriën aan de onderzijde wittig, zeer fijn. Sporen wit.
Groeit op dood hout (kan het hele jaar door gevonden worden). Zeer algemeen.
Kurkachtig en niet eetbaar. Gewoon elfenbankje

Glanzend druivenpitje

Klein knotsvormig, hangend, glanzend geel tot oranjeroodbruin vruchtlichaam (Ø 1 – 2 mm).
Groeit op dode bladeren, takjes en naalden van naaldbomen, maar ook op levende planten en boomstammen (augustus – november). Matig algemeen. Glanzend druivenpitje

Groene anijstrechterzwam

Gewelfde tot uitgespreide, grijzig groene, soms blauwgroene hoed (Ø 3-9 cm), aan de rand lichter gekleurd.
Lamellen wit of crèmekleurig met blauwgroene tint, breed aangehecht tot enigszins aflopend. Sporen wit.
Steel wit met een vleugje blauwgroen, vaak wat verdikt en witwollig aan de basis, overlangs vezelig.
Vlees stevig, ruikt sterk naar anijs en behoudt deze smaak bij het bereiden.
Groeit op strooisel in loofbossen, vooral bij beuk, eik en berk (augustus – november). Algemeen. Groene anijstrechterzwam

Grote parasolzwam

Grote parasolvormige, crèmekleurige hoed (Ø 10-25 cm) met een donkere centrale bult (umbo), grijsbruine schubben en rafelige rand. De jonge exemplaren hebben een eivormige hoed en lijken op trommelstokjes.
Sporenplaatjes aan de onderkant wit tot crèmekleurig, dicht bijeen, los van de steel. Sporen wit.
Steel slank, hol, met verschuifbare dubbele ring en onderaan zebravormige donkerbruine vlekken, knolvormig aan de voet.
Groeit op zandige bodem, op graslanden en open plekken in loof- en naaldbossen (juni – november). Algemeen. 
De paddenstoel is eetbaar. Vooral de jongere exemplaren worden beschouwd als een lekkernij. Bij snijden blijft het vlees wit. Geur en smaak aangenaam nootachtig. Grote parasolzwam

Grote sponszwam

Sponsachtig, crèmekleurig of bleekoranjegeel vruchtlichaam bestaande uit talrijke gekroesde, bladachtige vertakkingen.
De sporen bevinden zich aan beide zijden van de vertakkingen. Sporen beige-geel tot wit.
Groeit op zandige bodem, op stammen van levende naaldbomen of op stronken ervan (augustus – november). Algemeen
Eetbaar en smakelijk. Grote sponszwam

Grote stinkzwam

Grofmazige, crème witte hoed met opening aan de bovenzijde, aanvankelijk bedekt met een groenzwarte, slijmerige en stinkende massa van sporen. De sporenmassa trekt vliegen aan die zo zorgen voor de verspreiding van de sporen. Steel sponzig met aan de voet de resten van het eivormig vruchtlichaam waaruit de paddenstoel in enkele uren tijd gegroeid is, dat duivelsei wordt genoemd. Groeit op vochtig zandige, meestal humusrijke bodem in  bossen en op grasland (juni – november). Zeer algemeen. Grote stinkzwam.

Hanenkam

Goudgele tot oranjebruine, aanvankelijk platte of ingedeukte, later ondiep trechtervormige hoed met onregelmatig golvende rand.
Aan de onderkant geen echte plaatjes maar gevorkte plooitjes in dezelfde kleur als de hoed. Sporen okergeel.
Steel wat breder aan de top en onderaan smaller toelopend.
Vlees bleekgeel, stevig, ruikt fruitig, naar abrikozen.
Groeit vaak in groepen in loofbossen (vooral bij eiken en beuken), soms in naaldbossen op zandgronden en in de duinen (juni – december). Algemeen. Rode lijst: gevoelig.
Zeer smakelijk. Rauw enigszins scherp van smaak. Hanenkam

Hazenpootje

Aanvankelijke vingerhoedvormig, grijsachtig, met wollige velumresten bedekt hoedje (Ø 1-4 cm), radiair gevoord. Later uitgespreid en omhoogkrullend, zilverachtig doorzichtig, met zwarte lijntjes.
Plaatjes vrij, dicht opeen. Zoals bij alle inktzwammen zijn de sporen zwart.
Steel wit met wollige velumresten, later glazig grijsachtig, onderaan dikker wordend.
Groeit meestal op houtsnippers, bij loof- en naaldbomen, langs paden en in bermen (juli – november). Zeer algemeen. Hazenpootje

Helmmycena

Grijsbruine tot lichtbruine, gebolde tot vrij platte, zeer dunne hoed (Ø 2-6 cm), vaak enigszins radiaal gegroefd en met stompe bult (umbo), donkerder in  het centrum.
Plaatjes uitgebocht aangezet, wit tot rozig, verbonden door dwarsadertjes die tegen de hoed aanliggen. Hierdoor is de paddenstoel niet te verwisselen met andere mycenas. Sporen wit.
Steel dun, glad, glanzend, hol, grijzig tot bruinig.
Groeit meestal in groepjes op vermolmd hout en stronken van loof- en naaldbomen (mei – november). Zeer algemeen.  Helmmycena

Kaneelkleurige melkzwam

Zalmroze tot kaneelbruine, eerst gebolde, later afgeplatte of in het centrum ingedeukte hoed (Ø 3-10 cm), met concentrische kleurringen.
Plaatjes crèmekleurig tot zalmroze, dicht opeen, scheiden crèmekleurig, wat waterig wit melksap af bij beschadiging. Sporen gelig.
Steel recht, in dezelfde kleur als de hoed, onderaan donkerder.
Groeit alleen bij eikenbomen (juli-oktober). Zeer algemeen.
Heeft een onaangename geur, maar kan gegeten worden, mits gebakken. Kaneelkleurige melkzwam

Kastanjeboleet

Aanvankelijk halfbolronde, later kussenvormige, diepbruine, zijdeachtige hoed, bij vochtig weer glanzend en kleverig.
Buisjes recht of iets uitgebocht aangehecht. Poriën wat hoekig, bleek- tot groengeel, later olijfbruin, bij kneuzing blauw verkleurend. Sporen olijfbruin.
Steel meestal recht, geelbruin met oranjebruine lengtestrepen, zonder netwerk.
Vlees crèmekleurig, verkleurt bij kneuzing of snijden blauwig. Eetbaar en kruidig van smaak.
Groeit op zure zandgrond, vooral in naaldbossen, maar ook in loofbossen (juni – november). Zeer algemeen. Kastanjeboleet

Kleverig koraalzwammetje

Oranje gele tot oranje, op koraal gelijkende zwammetjes, die enigszins kleverig aanvoelen en buigbaar zijn. 
Takken uitlopend in meervoudige gevorkte uiteinden. Sporen bleek okergeel.
Groeit op vermolmde stronken en takken van naaldbomen (juni – november). Zeer algemeen.
Vlees rubberachtig en taai. Kleverig koraalzwammetje

Kogelhoutskoolzwam

Bol- of onregelmatig kussenvormig, roodbruin tot zwart vruchtlichaam (Ø 2-5 cm), met glad oppervlak waarin bij rijpheid minuscule poriën liggen.
Vlees in doorsnede met zwart en grijze concentrische zonering.
Groeit op dode takken van loofbomen, met name op Essen (kan het hele jaar door aangetroffen worden). Algemeen. Kogelhoutskoolzwam

Koningsmantel

Gebolde, platte of ingedeukte hoed (Ø 3-14 cm), bezet met met viltige rozerode tot purperrode schubjes op een crèmekleurige of bleekgelige ondergrond.
Plaatjes crèmekleurig tot lichtgeel, met vlokkige snede, uitgebocht aangehecht. Sporen wit.
Steel als de hoed, aan de top wit of geelachtig, later hol wordend.
Vlees gelig. Geur onopvallend. Eetbaar maar zonder waarde.
Groeit op zandgronden op (ondergrondse) stronken van naaldbomen (juli – september). Zeer algemeen. Koningsmantel

Levermelkzwam

Leverkleurig tot kastanje, of donkerroodbruine, gebolde, platte of trechtervormige, gladde hoed (Ø 3-7 cm) met fijngekartelde rand.
Plaatjes bleek leverkleurig, aflopend, bij beschadiging wit melksap afscheidend. Sporen crèmekleurig.
Steel roodbruin tot donkerleverkleurig.
Vlees wit tot rozig. Smaakt onaangenaam, scherp en bitter. Geur onopvallend.
Groeit op zandige, zure bodem bij naaldbomen, vooral bij den en Douglasspar (september – december). Zeer algemeen. Levermelkzwam

Meidoorndonsvoetje

Klein lichtbruin tot bleekokergeel, gebold tot uitgespreid hoedje (Ø 10 -15 mm), met fluwelig, fijnvezelig oppervlak.
Lamellen vrij ver uiteen, breed aangehecht tot aflopend, bleekbeige tot okergeel. Sporen geelbruin.
Steel grijswit, met lengtevezels. Geur onopvallend.
Groeit op kalkhoudende bodem, bij meidoorn (mei – september). Vrij algemeen. Meidoorndonsvoetje

Myxomyceet indet (slijmzwam)

Narcisamaniet

Bleek okergele, gebolde tot platte hoed (5-10 cm) met grote witte, onregelmatige resten van het velum en enigszins gegroefde rand.
Plaatjes dicht opeen, vrij, buikig, wit. Sporen wit.
Steel wit, met vergankelijke ring en ronde knolvormige verdikking en witte beurs (volva) aan de basis 
Groeit op zandige bodem in loof- en naaldbossen, vooral bij dennen (mei – oktober). Vrij algemeen.   Narcisamaniet

Nevelzwam

Lichtgrijze tot grijsbruine hoed (Ø 5-30 cm), aanvankelijke gebold tot plat met ingekrulde rand, later ingedeukt tot trechtervormig met golvende rand en vaak met flauwe bult in het centrum.
Plaatjes recht aangehecht of enigszins aflopend, wit-crèmekleurig, zeer dicht opeen. Sporen gelig.
Steel grijswit, dik en recht, met iets knotsvormige voet. 
Vlees stevig, wit, ruikt kaasachtig, smaakt mild tot zurig.
Groeit vaak in heksenkringen,  zowel in loof- als naaldbossen (september – november). Zeer algemeen. Hoewel door sommigen als eetbaar beschouwd, kan de paddenstoel klachten veroorzaken. Nevelzwam

Oranje aderzwam

Dooiergeel tot oranje, korstvormig vruchtlichaam. Oudere exemplaren vleeskleurig. Bovenzijde met radiair gerimpeld oppervlak, vaak met wrattige uitstulpingen. Voelt vettig aan.
Sporen wit.
Vlees taai-elastisch, onopvallende geur.
Groeit op dood hout van loofbomen (september – december). Zeer algemeen. Oranje aderzwam

Oranje druppelzwam

Kleine, gele tot oranje gele, gelatineachtige, druppel- of hersenvormige vruchtlichaampjes (Ø tot 4 mm).
Groeit op dood hout van loof- en naaldbomen, ook op bewerkt hout (juli – november). Zeer algemeen. Oranje druppelzwam

Oranjerode stropharia

Oranjerode tot roodbruine, aanvankelijk wat slijmerige gebolde tot platte hoed (Ø 2-7 cm) met bleke vlokjes aan de rand.
Plaatjes uitgebocht aangehecht, aanvankelijk grijsbeige, later donkergrijs paarsachtig met bleke snede. Sporen donker paarsbruin.
Steel slank, beige tot geelachtig, onderaan geschubd en wat oranje van kleur, met vergankelijke ringzone en daarboven fijn bepoederd.
Geur onopvallend.
Groeit op houtresten, vaak op paden van houtsnippers (september – november). Algemeen.
De oranjerode stropharia komt oorspronkelijk uit Australië en is pas rond 1990 in onze contreien gesignaleerd,  maar komt thans algemeen voor. Oranjerode stropharia

Paarse schijnridderzwam

Gladde bruinpaarse tot bleekpaarse, glanzende, gebolde tot platte hoed (Ø 3-15 cm) met ingerolde, later golvende rand.
Sporenplaatjes bleeklilapaars, later geliger, enigszins bochtig aangehecht, gemakkelijk van de hoed te verwijderen. Sporen vleeskleurig.
Steel vlezig, lichtpaars met witzilveren lengtetekening, verdikt aan de voet.
Vlees wit of gemarmerd bleekpaars. Ruikt enigszins aangenaam zoetig.
Groeit op rottende bladeren en takken, tussen het gras in loof- en naaldbossen (april – mei, september – december). Algemeen.
Ook ‘Grote paarse ridderzwam’ of ‘Paarse schijnridder’ genoemd.
Eetbaar alleen gekookt, rauw giftig! Paarse schijnridderzwam

Paarse knoopzwam

Klein, knots, tol tot later schijfvormig, vleeskleurig tot paars, gelatineus vruchtlichaam (Ø 5 – 20 mm). Meestal te vinden in het imperfecte (onvruchtbare) stadium: knop tot kussenvormig, lichtpaars tot paarsbruin.
Vlees gelatineus waterig. Geur onopvallend.
Groeit op dood hout, meestal van loofbomen. Kan het hele jaar door gevonden worden. Algemeen. Paarse knoopzwam

Paarse korstzwam

Korstvormig vruchtlichaam met tot 4 cm afstaande, golvende hoed. Bovenzijde beigeachtig tot paarsbruin, zwak gezoneerd en ruig behaard. Groeirand wittig, vaak met met bleekpaarse tint.
Onderzijde glad of wat bobbelig, beigebruin tot paarsig. Sporen wit.
Groeit op dood hout van loofbomen en op levend hout, meestal van fruitbomen, waar het witrot veroorzaakt. Kan het hele jaar door gevonden worden. Zeer algemeen.
Vlees leerachtig taai. Paarse korstzwam

Panteramaniet

Gebolde tot platte, licht- tot donkerbruine hoed (Ø 4-12 cm) met zuiver witte, kleine, vlokkige, piramidevormige velumresten en later een korte gegroefde rand.
Plaatjes dicht opeen, wit, enigzins buikig en vrij van de steel.
Steel wit, met hangende ring en ronde knol aan de voet met daaromheen een witte beurs.
Groeit op zandgronden, langs lanen en wegen, vooral bij loofbomen, soms bij naaldbomen (juni – november). Algemeen.
Niet eetbaar: zeer giftig, ruikt  radijsachtig. Panteramaniet

Parelamaniet

Lichtbruine, roze achtige, aanvankelijk bolle, later platte hoed (Ø 5-18 cm), met grijs roze, afveegbare schubjes en gemakkelijk afstroopbare huid.
Plaatjes buikig, vrij, wit, dicht opeen, bij kneuzing rozerood verkleurend. Sporen wit.
Steel wit tot roze bruin met grote, naar beneden hangende, gegroefde ring en richeltje van velumresten aan de voet. Aan de basis knolvormig verdikt.
Vlees wit tot rozig, met rode vlekken binnen in de steel. Geur onopvallend. Smaakt wrang. Eetbaar alleen gekookt, rauw giftig!
Groeit bij loof- en naaldbomen (mei – november). Zeer algemeen. Parelamaniet

Platte tonderzwam

Afgeplatte, waaiervormige, matte, roestbruine hoed met witte groeirand en dunne korst.
Poriën wit, bruinkleurend bij druk. Ieder jaar vormt zich een nieuwe poriënlaag die onderscheiden kan worden van de vorige. Sporen roestbruin.
Vlees bruinachtig.
Groeit op dood hout van loofbomen, vooral beuk, en kan het hele jaar door gevonden worden. Zeer algemeen. Platte tonderzwam

Plooivlieswaaiertje

Kleine, waaiervormige, viltig behaarde hoed  (1-2 cm), gezoneerd okergeelbruin met witte rand, soms met blauwige tinten.
Aan de onderzijde plaatjesachtige, radiair lopende ribbels, wit. Sporen wit.
Vlees wit, enigszins vezelig. Geur onopvallend.
Groeit op dood hout van loofbomen, voornamelijk van berk, beuk en hazelaar (september – januari).
Werd pas in 1988 voor het eerst waargenomen in Nederland bij Nijmegen, thans algemeen.

Porseleinzwam

Dunne, bleekgrijze tot witte, bijna doorzichtige, halfbolronde tot uitgespreide hoeden met slijmerig oppervlak, soms wat bleekbruin in het centrum.
Sporenplaatjes wit, ver uiteen. Sporen wit.
Steel dun, wit, met ring en schubbige donkerdere strepen en enigszins verdikt aan voet. 
Bij de jonge exemplaren zijn hoed en steel met elkaar verbonden met slijm.
Groeit meestal in bundels op stervende of dode beuken, maar ook wel eens op andere loofbomen (augustus – november). Algemeen.
Eetbaar maar vrij smakeloos. Geur onopvallend. Porseleinzwam

Rechte koraalzwam

Crèmekleurig tot bleek okergeel, koraalachtig vruchtlichaam, met recht omhoog staande, stijve takken, met lichtgele tot olijfgele uiteinden.
Stronk dun, met myceliumstrengen aan de basis. Sporen okergeel.
Vlees witachtig, smaakt bitter.
Groeit op vermolmd hout in loofbossen en aan de voet van helmgras in de duinen (augustus – november). Zeer algemeen. Rechte koraalzwam

Reuzenbovist

Grote gladde, witte, later vaal bruine bol met een doorsnede tot wel 50 cm. Het vruchtvlees is stevig en wit van kleur. 
Groeit op wegbermen, op graslanden op zure, voedsel- en stikstofrijke bodem (augustus – oktober). Algemeen. 
De witte, stevige exemplaren zijn eetbaar en smakelijk. Reuzenbovist

Reuzenzwam

Waaiervormige, golvende, geelbruine tot donkerbruine, consolevormige hoed, die met andere hoeden tot een rozet vergroeit, en zo wel 1 meter breed kan worden.
Aan de onderzijde witte tot crèmekleurige, zeer fijne poriën. Sporen geelachtig.
Groeit op wortels van levende loofbomen, vooral beuken (juli – oktober) en veroorzaakt witrot. Zeer algemeen.
De jonge exemplaren zijn eetbaar, later worden ze taai. Reuzenzwam

Rode zwavelkop

Oranje gele tot steenrode, gladde, kegelvormige tot gebolde hoed (Ø 2-8), met lichtere randzone, vaak bedekt met vliezige velumresten, die later door de sporen purperbruin kleuren. Plaatjes uitgebocht aangehecht, wittig (niet groenig), later grauwgrijs door de sporen. Sporen paarsbruin.
Steel van binnen hol, roomwit tot geelachtig, bruiner aan de basis, wat overlangs vezelig.
Vlees bleekgeel, ruikt zwak muffig, smaakt mild.
Groeit op stronken van loofbomen, vooral eiken, soms ook van naaldbomen (augustus – november). Zeer algemeen.
Kan spijsverteringsproblemen veroorzaken, net als de gewone zwavelkop. Rode zwavelkop

Roestvlekkenzwam

Roomwitte tot beige gebolde tot vlakke hoed (3-10 cm) met roestbruine vlekken.
Plaatjses roomwit tot beige, dicht opeen, fijin gekarteld, bochtig aangehecht. Sporen crèmekleurig tot rozig.
Steel als de hoed, hol, vooral onderaan roestig gevlekt en eniszins verdikt.
Groeit in groepjes of heksenkringen op zandige bodem, vooral bij sparren en dennen (augustus – november). Zeer algemeen.
Ruikt lichtzoetig, anijsachtig, smaakt bitter. Roestvlekkenzwam

Roodbruine schijnridderzwam

Okergele tot oranjebruine, gladde, ingedeukte tot trechtervormige hoed (2-10 cm), vaak met golvende rand.. Jonge exemplaren met ingerolde rand.
Plaatjes dicht opeen, wit tot bleek vleeskleurig, langs de steel aflopend, gemakkelijk van de hoed te scheiden. Sporen crèmewit.
Steel bleker dan de hoed.
Groeit op strooisel in loof- en naalbossen, en wegbermen, vaak in heksenkringen (september – november). Zeer algemeen.
Eetbaar, maar bij grote hoeveelheden niet goed verdragen. Roodbruine schijnridderzwam

Roodbruine slanke amaniet

Oranjebruine hoed (Ø 4-8 cm), aanvankelijk kegelvormig tot gebold, later plat met centrale bult (umbo), met karakteristieke gegroefde, wat blekere rand. Hoed voelt wat vettig aan.
Plaatjes wit tot crèmekleurig, dicht opeen, vrij. Sporen wit.
Steel lang en slank, wit, onderaan wat breder, zonder ring, hol, met dikke, zakvormige beurs.
Vlees wit, bros, zonder opvallende geur of smaak. 
Groeit op zure bodem, zowel bij loof- als bij naaldbomen, maar vooral bij berken. beuken en eiken (juli – oktober). Zeer algemeen.
Net als de meeste amanieten, is ook deze giftig indien rauw gegeten, maar eetbaar na koken. Roodbruine slanke amaniet

Roodgerande houtzwam

Consolevormige, grote, tamelijk platte, meerjarige hoed (10-30 cm breed). Jonge exemplaren geel- tot oranjebruin, oudere exemplaren van roodbruin tot zwartachtig, met witte groeirand.
Buisjes crèmewit, met kleine ronde poriën, in de winter bedekt met geelachtige vlekken. Sporen geelwit.
Vlees kurkachtig taai, geur zurig.
Groeit meestal op stammen van naaldbomen, zelden op loofbomen. Kan het hele jaar door gevonden worden. Vrij algemeen. Roodgerande houtzwam

Roodporiehoutzwam

Eerst geelbruine, later donkerroodbruine, halfcircelvormige hoed (3-12 cm) met rimpelig oppervlak.
Poriën aan de onderzijde vrij grof, rond tot labirintachtig, eerst wit, later geelachtig bruin, bij druk verkleurend naar roodbruin. Sporen wit.
Groeit in vochtige omgeving, op dood hout van loofbomen, meestal wilg of berk. Kan ook op levend hout voorkomen, waar het witrot veroorzaakt. (juli – november). Zeer algemeen.
Ruikt enigszins zurig. Roodporiehoutzwam

Ruitjesbovist

Peervormige, crèmewitte vruchtlichamen met afgeplatte bovenkant zonder duidelijk onderscheid tussen hoed en steel, 
De buitenkant barst bij het groeien in puntige brokjes waarbij een ruitjesachtig patroon ontstaat, en scheurt uiteindelijk bij de top open waarbij de stoffijne zaadjes verspreid worden. Sporen bruin.
Groeit op zandige, droge graslanden  (juni – oktober). Algemeen.
Eetbaar zolang de paddenstoel van buiten wit is en van binnen vlezig. Jonge exemplaren met wit vlees zijn eetbaar Ruitjesbovist

Scherpe schelpzwam

Beige tot okergele, schelp- of waaiervormige, viltige hoed (Ø 1-4 cm).
Plaatjes dicht opeen, dicht bij de steel met dwarsverbindingen, okergeel tot kaneelbruin. Sporen wit
Steel gekleurd als hoed, onderaan smaller, zijdelings aan de hoed gehecht.
Groeit op stronken en stammen van loofbomen, vooral eiken (kan het hele jaar door gevonden worden). Zeer algemeen.
Smaakt scherp, ruikt fruitig. Scherpe schelpzwam

Schubbige bundelzwam

Crèmekleurige tot geelbruine, eerst kegelvormige tot gebolde en later meer afgeplatte hoed (Ø 5-10) met talloze, opstaande, bruine schubjes en gefranjerde rand. 
Plaatjes dicht opeen, aangehecht, lichtgeel, later kleurend tot roestbruin door de bruine sporen. Dit onderscheidt deze paddenstoel van de honingzwam die er veel op lijkt. Sporen bruin.
Steel eveneens crèmekleurig tot geelbruin, onder de ring bezet met bruine schubjes. Onderaan donker roodbruin.
Groeit in talrijke bundels aan de voet van levende loofbomen, vooral fruitbomen (september – november). Zeer algemeen.
Het vlees ruikt naar radijs en smaakt bitter. Rauw giftig. Schubbige bundelzwam

Schubbige fopzwam

Oranjebruine, zeer fijn geschubde, gebolde tot uitgespreide hoed (Ø 2-8), meestal met bult (umbo).
Plaatjes bleek vleeskleurig, dichter opeen dan bij de gewone fopzwam. Sporen wit.
Steel donkerroodbruin met overlangs lopende vezels.
Geur onopvallend of iets radijsachtig.
Groeit op zure, zandige bodem, in loof- en naaldbossen (augustus – oktober). Zeer algemeen.

Sombere honingzwam

Rozebruine of geelbruine, gebolde hoed, met donkerbruine, omhoogkrullende schubjes (Ø 3-10 cm).
Plaatjes wit tot bleek vleeskleurig, breed aangehecht. Sporen wit.
Steel stevig met iets dikkere basis, wit, onderaan beigebruin gevlekt, met vrij dikke, wattige ring vlak onder de hoed, bezet met donkerbruine vlokjes.
Groeit in bundels op dood of levend hout van loof- en naaldbomen, op zandige bodem (september – november). Zeer algemeen.
De hoed is eetbaar, mits gekookt of gebakken. Sombere honingzwam

Spechtinktzwam

Eerst eivormige, later kegelvormig tot uitgespreide, olijfbruinzwarte hoed (Ø 4-10 cm), bedekt met wit viltig velum dat bij het groeien in onregelmatige banden en vlekken breekt, als de kleuren van een bonte specht.
Lamellen dicht opeen, aanvankelijk wit, maar via roze naar zwart verkleurend vanwege de zwarte sporen. Bij het rijpen van de sporen lost de hoed op, tot uiteindelijk alleen nog een heel klein hoedje overblijft.
Steel wit met knolvormige basis.
Groeit op kalkrijke bodem bij beukenbomen (augustus – oktober). Vrij zeldzaam. NRL: bedreigd. Spechtinktzwam

Spekzwoerdzwam

Afstaande, grijswitte tot vleeskleurige, waaiervormige, zachtviltige hoed (tot 4 cm) met witte groeirand.
Onderzijde vleeskleurig tot oranje, doolhofachtig gerimpeld. Sporen witachtig.
Zeer elastisch, rubberachtig vlees.
Groeit dakpansgewijs op stronken en dode takken van loofbomen, vooral beuk, berk, en eik (september – december). Zeer algemeen. Spekzwoerdzwam

Stekeltrilzwam

Gelatineachtig, schelp- tot kussenvormig, crèmekleurig, grijsbruin of bruin vruchtlichaam (2-8 cm breed) met glad of fijn viltig oppervlak.
Aan de onderzijde wittige, spitse stekels. Sporen wit.
Aanhechting zijdelings zonder of met korte steel.
Groeit in groepen op vermolmde stronken van naaldbomen (juli – november). Algemeen. Stekeltrilzwam

Troskalknetje

Als druiventrosjes hangende groepjes, dooiergele, peervormige, zeer kleine sporendoosjes (Ø 0,5 – 1 mm), bij rijping van strogeel tot blauwgrijs met groene, paarse of rode tinten.
Groeit op dood hout en op andere korstzwammen. Matig algemeen. Troskalknetje

Valse hanenkam

Vaalgele tot oranje, platte of ingedeukte tot trechtervormige, fluwelig viltige hoed (Ø 3-8), met ingerolde rand.
Plaatjes aflopend langs de steel, bleekoranje, dicht opeen, meermalen gevorkt en enigszins rimpelig. Sporen wit tot geelwit.
Steel dun, naar beneden versmald, geeloranje. Bij de oudere exemplaren is de steel hol.
Vlees week, oranjegeel, zonder opvallende geur of smaak.
Groeit op zure zandgronden, vooral in naaldbossen, maar ook in loofbossen en op heide (augustus – november). Zeer algemeen.
Wordt als eetbaar aangeduid, maar kan maagdarmproblemen veroorzaken. 
Ook ‘Valse dooierzwam’ genoemd. Valse hanenkam

Vergroeide kogelzwam

Kleine, aanvankelijk roodbruine, later matzwarte, kussenvormige, met elkaar vergroeide vruchtlichamen (Ø5-20 mm) met onregelmatig, bobbelig tot wrattig oppervlak.
Sporen zwart.
Groeit op dode takken van loofbomen, vooral berken en essen. Kan het hele jaar door gevonden worden. Zeer algemeen. Vergroeide kogelzwam

Vermiljoenhoutzwam

Fel oranjerode waaier- of consolevormige hoed (3-10 cm breed) met onregelmatig, fluwelig oppervlak.
Buisjes rond tot hoekig, oranjerood. Sporen wit.
Vlees kurkachtig.
Groeit op dood hout van loofbomen, vooral beuk, berk en lijsterbes. Kan het hele jaar door gevonden worden, groeiperiode juni – november. Algemeen. Vermiljoenhoutzwam

Viltig Judasoor

Console- of waaiervormige, grijs tot grijsbruin concentrisch gezoneerde hoed (5-10 cm breed) met ruig viltig oppervlak en gelobde, lichtgrijze groeirand.
Aan de onderzijde grijswit tot grijsbruin met grillige plooien. 
Vlees stevig, geur onopvallend.
Groeit vaak vergroeit met andere exemplaren, in groepen op hout van loofbomen, vooral iepen en essen, op kalkhoudende bodem (kan het hele jaar door gevonden worden). Algemeen.

Vliegenzwam

Oranje tot donkerrode, eerst bijna bolronde, later platte hoed (Ø tot 20 cm) met witte, afveegbare stippen. 
Deze amaniet is vanwege zijn opvallende kleuring waarschijnlijk de bekendste in de familie van de amanieten.
Plaatjes vrij dicht opeen, wit tot bleekgelig. buikig, vrij. Sporen wit. 
Steel wit met slap, afhangende ring en een beurs in de vorm van enkele richels aan de voet. 
Groeit op zandige, wat drogere bodem, in loof- en naaldbossen, vooral bij berk, kastanje, beuk en den of spar, waarmee de vliegenzwam in symbiose leeft (augustus – december). Zeer algemeen.
Omdat deze vindplaatsen deels overeenkomen met die van het Eekhoorntjesbrood, kan de vliegenzwam, in loofbossen, een indicator daarvoor zijn. Vliegenzwam

Waaiertje

Wit tot bleekvleeskleurig of zachtgeel, waaier- of schelpvormig, opvallenddonzig behaard hoedje (1-4 cm), met onregelmatig gelobde rand.
Plaatjes bleek vleeskleurig, ver uiteen, overlangs in tweeën gepleten. Sporen wit.
Steel afwezig of heel kort.
Geur onopvallend.
Groeit op dood hout, voornamelijk van loofbomen en kan het hele jaar door gevonden worden. Zeer algemeen. Waaiertje

Wit oorzwammetje

Wit tot crèmekleurig, onregelmatig schelpvormig tot waaiervormig, viltig behaard hoedje (1-3 cm breed), later met golvende of gekroesde rand.
Plaatjes vrij dicht uiteen, wit tot licht vleeskleurig. Sporen bruinachtig.
Zonder steel, zijdelings of ruggelings aan het substraat gehecht.
Vlees wit. Zonder opvallende geur.
Groeit op takjes en soms op plantenstengels in loofbossen (september – december). Zeer algemeen. Wit oorzwammetje

Witte kluifzwam

Onregelmatig gevormde, gekroesde of golvende, vaak zadelvormig gelobde, omhoog gekrulde, grijs- of beigewitte hoed. De rand is niet met de steel vergroeid.
Binnenkant wit tot lichtbruin.
Steel hol, wit, onderaan dikker, met diepe lengteplooien.
Groeit op humeuze, kleiachtige, kalkrijke bodem in loofbossen (juli – oktober (maart)). Vrij algemeen. Witte kluifzwam

Wollige bundelzwam

Zilveren boomkussen

Het zilveren boomkussen is een vrijwel over de hele wereld voorkomende slijmzwam. De vruchtlichamen zijn het hele jaar door te vinden, maar vooral in het voorjaar op staand of liggend dood hout, meestal van loofbomen.

Zwarte trilzwam

Hersenvormig geplooid, donkergrijs tot zwart vruchtlichaam (5-15 mm diep).
Kan tot 30 cm in de breedte uitgroeien.
Groeit op takken en stronken met schors van loofbomen, vooral beuken en eiken. Kan het hele jaar door gevonden worden. Zwarte trilzwam

Zwavelzwam

Grote oranjegele, waaiervormige, dakpansgewijs op (ondergronds) hout groeiende, fluweelachtige, stevige hoed (kan 50-60 cm breed worden), met kleine citroen- tot zwavelgele poriën aan de onderkant. Sporen wit.
Groeit zowel op levende bomen, waar ze bruinrot veroorzaken, als op dode bomen, vaak op wilg of populier (juni – oktober).
Vlees aanvankelijk geel en sappig, later bleker en droger. De jonge exemplaren zijn eetbaar. Zwavelzwam