Streek GR Kempen etappe – 11
We verlaten Ravels en wandelen richting Paardsdrank.
Paardsdrank is het rood omcirkelde gebied.

In dit gebied ligt het grafveld “Het Heike”.


Het grafveld Het Heike is een grafveld waarin zich minstens 27 graven hebben bevonden. Deze begraafplaats is gebruikt in de periode van de late bronstijd tot in de vroege ijzertijd (1100 – 475/450 v.Chr.). Conform de gebruikelijke begrafenisrituelen in de Kempen werden de doden hier gecremeerd, waarna de resten bijgezet werden in een grafheuvel of vlakgraf in een aardewerken pot. Zelden werden er bijgaven meegegeven. De aanwezige urnen waren van het Harpstedt-aardewerk, die typerend zijn voor de vroege ijzertijd. Men vond verder één kleiner bijpotje, een Eierbecher.
De grafheuvels hadden een doorsnede van vijf tot zes meter. Een deel van de vlakgraven had een omringde structuur in de vorm van een kringgreppel of palenkrans. Het grafveld met de 27 grafmonumenten betrof 16 grafheuvels en 11 vlakgraven.


Turnhouts Vennengebied







Het gebied ligt op de waterscheiding tussen Maas en Schelde. De Mark ontspringt hier. Het gebied omvat een aantal vennen, zoals Grote Klotteraard, Kleine Klotteraard, Zwartwater, Haverven en Zandven. Deze zijn omringd door vochtige heide, schraalgrasland, moerasgebieden en naaldbos. Het gebied wordt doorsneden door het Bels Lijntje. Het gebied is een van de belangrijkste heidegebieden van Vlaanderen en is op niveau van de vennen zelfs op West-Europees vlak van belang.
Paul de Vicq – ven





Paul de Vicq de Cumptich was een baron en in 1982 eigenaar van het domein Klein Engelandhoeve. Het ven, dat ook een bordje kreeg, is een eerbetoon aan de man.
Boones Blijk






De Turnhoutse blekerij-industrie ontstond op het gehucht Heizijde in 1654 op initiatief van Peter Van de Venne en Jan Theeus; in 1664 in het bezit van Steven Joosten, werd ze in 1707 overgedragen aan de families Stadhouders-Joosten. In 1739 kocht Domenicus Vermanden het kwijnende bedrijf en bracht het weldra tot grote bloei: hij liet het heden nog bestaande nijverheidsgebouw optrekken, liet ettelijke meters grachten graven om het water van de vennen naar bleekweiden en spoelreservoir te leiden, liet heiden ontginnen, vergrootte de oppervlakte van de blekerij, legde dreven aan. Hiertoe onderhandelde hij met de eigenaars van de omringende gronden, wist de hand te leggen op betwiste percelen en kon de bestemming van blekerij-gronden laten vaststellen; drie vennen: het Eerste Ven, het Tweede Ven en het Peerdsven werden hem in volle eigendom afgestaan. Hij slaagde erin van de hoogste autoriteiten talrijke vrijbrieven of “Sauvegardes” te bekomen, waardoor hij zijn bedrijf tegen schorsing, plundering, inkwartiering, en zo meer veilig stelde. In 1804 hield de blekerij op te bestaan; de “fabriek” werd verbouwd tot woning, de omringende bleekvelden omgevormd tot park. Vermandens dochter verkocht het goed aan Louis Van Hal. Zijn kleinzoon Emile Boone, eigenaar sedert 1893, vergrootte het bestaande gebouw met een oostelijke uitbouw, in 1944 plat gebombardeerd, en bouwde in 1904 de kapel.
Bij de vestiging door Peter van de Venne en Jan Theeus van de eerste blekerij op de gronden van de huidige Boones Blijk in 1654, was de kwaliteit van het vennenwater een cruciaal element. De bodem van de vennen was van wit zand zonder organische vervuiling. Daardoor was het water kleurloos en zuiver omdat er ook geen chemische bestanddelen zoals kalk, ijzer en slechts weinig chloor in voorkwamen. Dit maakte het uitermate geschikt voor het bleken van garens en meerdere soorten textiel. Het tastte de sterkte van de vezels niet aan en gaf het materiaal een perfect witte kleur en een mooie glans. In de 17de eeuw interesseerde dit klanten uit de rijkere bevolkingslagen. Deze mensen begonnen meer en meer belang te hechten aan kledingcomfort. Ze verkozen voor hun onderhemden (onderbroeken droeg niemand), slaapkleding, kragen en mouwboorden het zachtere lijnwaad, gemaakt van vlas, boven irriterende wollen kledingonderdelen. Wit werd bovendien een statussymbool, een teken van welstand, omdat enkel de rijken zich de bijkomende financiële kost van het bleken konden permitteren.
In Turnhout ontdekten Peter van de Venne en Jan Theeus dit gat in de markt. Voordien gebeurde immers het meeste bleekwerk in Nederland (o.a. in Haarlem en Rotterdam). Naast de optimale kwaliteit van het water in het vennengebied was er op de Heizijde een bijkomend pluspunt. Het gebied behoorde tot de vroente, de gemeenschappelijke grond van het gehucht, waar iedereen mocht nemen wat hij nodig had voor zijn behoeften. Helaas was er in het vennengebied maar weinig te halen. Enkel schapen graasden er en werden er eens per jaar bij het begin van de zomer in het ven, met de toepasselijke naam waswaeter, gewassen. Peter van de Venne en Jan Theeuws slaagden erin om de vroentegronden aan te kopen met als voorwaarde dat het wassen van de schapen kon blijven gebeuren. Ze verbonden zich ertoe daarom het water niet uit de vennen te laten wegvloeien voor 24 juni, de naamdag van Johannes de Doper.

Via de brug over het kanaal Dessel – Schoten naderen we de stad Turnhout.











Zoals vele begijnhoven in het hertogdom Brabant, werd ook het Turnhoutse begijnhof mogelijk in de 13de eeuw gesticht. De oudst bewaarde vermelding dateert echter pas van 1340. Zowel de ligging als de later aantoonbare banden tussen begijnhof en kasteel doen vermoeden dat de hertogen van Brabant een rol hebben gespeeld bij het ontstaan. In 1372 zou Maria van Brabant, hertogin van Gelre en meesteres van Turnhout, een aantal vrijheden verlenen, in 1399 door haar zuster Johanna, hertogin van Brabant, bevestigd en uitgebreid.
In de loop van de 15de eeuw werd het begijnhof herhaaldelijk met gunsten overladen en werd een aantal beslissingen getroffen voor de goede organisatie binnen het hof. In 1399 was er al sprake van een infirmerie. In 1415 werd het hoofdaltaar in de oude kerk gewijd. De stichting van verschillende kapelanieën volgde kort daarop (1418, 1419, 1478). In 1480 waren er achttien huizen op het begijnhof, in 1526 achtentwintig.
De 16de eeuw verliep minder voorspoedig. Op 12 juli 1562 brandde het begijnhof gedeeltelijk af, waarbij onder meer de infirmerie, toen aan de zuidkant gelegen, de Bospoort en het aangrenzende deel van de Warande van het kasteel teloorgingen. Op 23 augustus 1566 werd de kerk door beeldenstormers geplunderd en onteerd.
De heropbloei in de 17de eeuw werd gekenmerkt door verschillende vergrotingen in westelijke richting en in 1624 werd de toen nog bestaande kerk vergroot. In 1642 reikte het hof tot juist voorbij de noordelijke poort. Het jaar daarop kregen de begijnen 120 roeden land van Filips IV en in 1656 werd hun bij testament door Cornelis Lantschots een hoeve geschonken op het gehucht Lokeren “tot opbouwinghe ofte vergrotingen vanden kercke vant zelve beggeynhof“. Men koos voor de bouw van een nieuwe kerk, waarvan de eerstesteenlegging op 25 juni 1662 plaatsvond. De nieuwe bidplaats werd in 1666 in gebruik genomen. Inmiddels was ook de nieuwe pastorie opgetrokken en waren verschillende huizen aan de noord- en de zuidzijde bijgebouwd. In 1693 werd door begijnhofpastoor Joannes Mermans een belangrijke fundatie gesticht, die grote voordelen verschafte aan minder begoede begijntjes, dat jaar waren er ongeveer 360 begijnen in Turnhout. Privéscholen met Frans, vrouwelijk handwerk en kantklossen op het programma werden vanaf de 17de eeuw in het begijnhof opgericht. In de 18de eeuw waren er vier of vijf van deze scholen actief. In 1794 telde Turnhout nog 164 begijnen.
Tijdens de Franse Tijd waren alle godsdienstige bijeenkomsten verboden, de begijnhofpoorten werden afgehaakt en de kerk omgevormd tot Tempel van de Rede (1797). Vanaf 8 september 1814 mochten de begijntjes opnieuw het religieus habijt dragen. Hun bezittingen werden echter overgedragen aan de ‘Commissie der Burgerlijke Godshuizen’, die sindsdien instond voor bestuur en onderhoud van het hof. In de loop van de 19de eeuw kreeg het religieuze leven er nieuwe impulsen; een Lourdesgrot, die vele bedevaarders zou aantrekken, werd opgericht in 1876 en in 1885-1887 werd de Kapel van het Heilig Aanschijn gebouwd “om de ontheiliging van de zondag in Turnhout tegen te gaan”.
In de 20ste eeuw ging het begijnenwezen totaal achteruit om ten slotte stilaan uit te doven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het begijnhof het toneel van hevige gevechten. In 1944 werden er zelfs loopgrachten gegraven achter de kerk. In die dagen was het begijnhof ook korte tijd een toevluchtsoord voor de clarissen en de zusters van de Beekstraat. Omstreeks 1950 vatten de ‘Vrienden van het Begijnhof’ het plan op een museum op te richten, opengesteld op 27 september 1953.
Het vroegclassicistische poortgebouw en het langwerpig beboomde plein typeren dit begijnhof. Er is een goed bewaarde barokkerk, infirmerie en huizen uit de 16e en 17e eeuw.
Kasteel van de Hertogen van Brabant





Op korte loopafstand van het marktplein in Turnhout staat het historische kasteel van de hertogen van Brabant, gebouwd in de 12de eeuw. Oorspronkelijk was het een jachtverblijf van de eerste hertog van Brabant. Het werd in de loop der eeuwen regelmatig verbouwd, en vele beroemde (beruchte) heersers en historische figuren waren er te gast.
Op 1 maart 1546 krijgt Maria van Hongarije het land van Turnhout en het kasteel onder haar bevoegdheid van Keizer Karel. Zij liet de verdedigingsburcht ombouwen tot een paleis, het toenmalige ‘Hof van plaisanterie’.
In het begin van de 80-jarige oorlog werd het meerdere keren gewisseld tussen een Spaanse en Nederlandse bezetting, tot de Nederlandse Prins Willem de noordkant van het kasteel, in 1597, in brand stak, en zo de militaire waarde van het geheel verdween.
Na tijden van voor- en tegenspoed raakte het kasteel in de 18de en 19de eeuw zodanig in verval dat het ondermeer als stadsmagazijn werd gebruikt. Het gebouw werd omstreeks het begin van de 20ste eeuw door de stad verkocht aan het provinciebestuur dat, na de oorlog van 1914-1918, het bouwwerk grondig liet restaureren in neobarokstijl door Jules Taeymans. Het kasteel biedt nu onderdak aan het gerechtshof en dit na een volledig nieuwe restauratie.
Wilt u meer weten van het kasteel, klik dan hier.


Met een hoogte van 92 meter is de toren van de Heilig Hartkerk de hoogste van de stad. Van op alle toegangswegen naar Turnhout is de Heilig Hartkerk dus zichtbaar.
Op 9 mei 1896 vermeldde het Staatsblad de oprichting van de parochie van het Heilig Hart in Turnhout. In juni van datzelfde jaar werd Petrus Verschueren tot pastoor benoemd en zijn eerste opdracht was de bouw van een kerk. In 1903 werd de eerste steen van het huidige kerkgebouw gelegd. Op 3 februari 1907 werd de kerk plechtig ingehuldigd. De zeer zuivere neogotische stijl typeert de Heilig Hartkerk. Sinds 2019 is de Heilig Hartkerk de Roemeens-Orthodoxe kerk St. Georgios geworden en vinden er liturgische diensten plaats.

Etappe – 11, Ravels – Turnhout. Een wandeling van 21,4 km.
