Waas- en Reynaertland – Etappe – 9, Stekene – Meerdonk
Deze etappe begint bij het stadhuis van Stekene.
Stekene ligt op de vroegere Romeinse weg Oudenburg-Brugge-Antwerpen. Daarnaast duidt de vondst van Romeinse penningen op een vroege bewoning. In 1197 vestigde de benedictijnermonnik Boudewijn van Boekel van de Gentse Sint-Pietersabdij zich in Klein-Sinaai (Stekene) als heremiet. Zijn geloofsgemeenschap groeide in enkele jaren tijd uit en werd in 1204 tot abdij verheven. Deze Abdij van Boudelo werd in 1215 een cisterciënzer abdij. De plaatsnaam Stekene komt het eerst in geschreven documenten voor in de 13de eeuw. Volgens professor Leopold Peeters van de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam is het 13de-eeuwse dierdicht Van den vos Reynaerde geschreven door een ‘conversus’ (lekenbroeder) van de Abdij van Boudelo.

In 1315 werd de Stekense vaart aangelegd tussen Gent en Hulst, dit zorgde er voor dat Stekene een bloeiende gemeente werd in het Land van Waas. Dankzij deze waterloop kon de Abdij van Boudelo de omliggende moerassen droogleggen en landbouwgronden creëren. De vaart speelde tevens een belangrijke rol bij het vervoer van turf (uit de veenmoerassen ten oosten van Hulst) en later ook vlas en producten die door de talrijke Stekense tichelbakkerijen in de buurt van het Steengelaag vervaardigd werden. Stekene kreeg hierdoor een ideale toegangsweg om zijn goederen te exporteren, de gemeente stond vooral bekend voor de export van zijn gebakken tichels.
In de 16de eeuw waren er 50 steen- en tichelbakkerijen in de regio, deze zijn echter door oorlogen in de eerste helft van de 16de eeuw en het dichtslibben van de waterweg ten onder gegaan.
Ten tijde van het Beleg van Antwerpen liet Alexander Farnese, Hertog van Parma, in 1584 om militair-strategische redenen de Parmavaart aanleggen, waardoor de Stekense Vaart vanaf Kemzeke in verbinding kwam met de Schelde in Kallo. Op die manier konden vanuit Gent zowel soldaten als oorlogsmateriaal via de vaart worden getransporteerd.
Het gemeentehuis, een gebouw uit 1882-83 met een beiaard.
Over historisch Stekene en omgeving kunt u hier meer vinden.


Dit monument, op de begraafplaats, herdenkt de gevallenen in de strijd voor vrede in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Naast het centrale deel V – ” Vrede ” staat links een kruis 1914 – 1918, rechts een kruis 1940 – 1945.

In het centrum van Stekene staat ook deze gietijzeren waterpomp uit 1873.


Verder staat er deze schandpaal uit 1774.



Deze zuil is geribd met centraal een leeuwenkop en rust op drie achthoekige treden en een voetstuk. Aan deze leeuwenkop was vroeger een ijzeren ring en halsband bevestigd waaraan de veroordeelde aan de bespotting van het volk werd blootgesteld. Bovenop werd een leeuw aangebracht die het wapenschild van Stekene (drie gouden stekelbaarsjes in een blauwe plas) draagt.
Heilig Kruis Kerk Stekene.






Circa 1220 wordt de romaanse kerk vervangen door een grotere, in gotische stijl, met drie beuken, middentoren en vlak gesloten koor. Deze wordt in 1548 merkelijk verruimd door toevoeging van transeptarmen, zijkoren en een uitgebreid hoofdkoor. Na een grote brand in 1592 en belangrijke herstellingen in 1612, 1613 en 1629 brengt men in 1651 de noordelijke zijbeuk onder één dakhelling met de middenbeuk. In 1686 wordt de zuidelijke zijbeuk afgebroken en vervangen door een veel hogere; ook voegt men er een nieuwe sacristie aan toe. In 1767 en in 1769 overwelven de gebroeders Jacob en Frans Schoonvliet de benedenkerk. Hierna volgen verschillende verminkingen: 1804 afkappen van de hogelkapitelen en bezetten van de zuilen; 1828 en 1835 dichtmetselen van de koorvensters. In bouwvallige toestand geraakt en te klein geworden, volgt in 1897 een vergroting en grondige restauratie
We verlaten Stekene en komen daarbij langs dit mooie huis uit begin 20e eeuw in Art Nouveau stijl




De restanten van een theehuisje in het gemeentepark


Huis “De Cramme”, in kern een afspanning van 1571 aan de “Kiekenhaag”.

Kapel van de Heilige Antonius. Neogotische bakstenen kapel bestaande uit een rechthoekig beukje uit de jaren ’30 en een iets breder vijfzijdig koor van 1852.

We passeren de E-34, en wandelen richting Hellestraat.

De tol-camera’s voor vrachtwagens. Vrachtwagens zwaarder dan 3,5 ton betalen kilometerheffing op wegen in België.







Hellestraat met het Preekekeplein met de Kerk O-L-V van Altijddurende Bijstand uit 1912







Oud en nieuw!


Dicht bij de grens van België en Nederland ter hoogte van Kapellebrug komen we hem tegen. Waar kennen we deze van?

De centrale ziet er een beetje vervallen uit.


Het Stropersbos is niet vernoemd naar de vele smokkelaars en stropers die in de oorlog dankbaar gebruik maakten van de dichte begroeiing. Vergis je niet, er waren er genoeg. Het bos heeft z’n naam gekregen van een adellijke familie die het landgoed eeuwenlang in haar bezit had.
Fort Sint Jan
Het fort Sint-Jan werd opgericht in de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) als vooruitgeschoven verdedigingspost tegen de Hollanders. De vestiging was vierkant met hoeken naar de vier windstreken. De huidige rijksweg 60 loopt er eigenlijk middendoor. Ook in Stekene en Klein-Sinaai zijn er nog sporen van deze linie. Vanuit de lucht zie je het verrassend goed.
Omstreeks 1590 was dit één van de sterkste forten van de gordel van het waasland. rins Maurits van Oranje zou in 1591 bijna de ganse linie innemen maar te Fort Sint-Jan stuitte hij tegen niet te overmeesteren Spaanse weerstand. Later werd dit fort de verblijfplaats van heel wat veldheren en hun soldaten terroriseerden de streek. Volgens kroniekschrijvers hebben in de ondergrondse gevangenissen bloedige taferelen afgespeeld. In 1703 tijdens de Erfenisoologen (Spaanse Successieoorlog) veroverden heroverden de Nederlanders het fort met grote middelen. Toen in 1702 de Hollanders het Land van Waas binnenvielen, legden de Fransen deze verdedigingsgordel die liep van Langerbrugge bij Gent tot Kallo (Fort de Perel). Hij werd onder leiding van de Markies van Bedmar aangelegd en nu is de tandvormige Linie de belangrijkste afwateringsbeek voor het Stropersbos. Het fort Sint-Jan maakt hier een deel van uit en vormde een sleutelplaats in de toegang naar Hulst. Na de vrede van Utrecht in 1713 werd het fort ontmanteld.

De brede grachten zijn nog intact, net als de Liniegracht. Het fort was ingenieus gebouwd volgens het Redan-principe.

Bij de in- uitgang van het Stropersbos staat weer een Reynaertbank.
“In de Trompe
Dats een de meeste wildernisse
Die men hevet in eenich rike”
De plaatsing hier van de bank staat eveneens in verband met Hulsterlo en de Kriekeputte, waar Reynaert verklaarde zijn schat te hebben verborgen. In één van de middeleeuwse handschriften komt het woord ‘tromp’ voor bij de plaatsbeschrijving van de mysterieuze ‘Kriekeputte’. Die ‘tromp’ verwijst mogelijk naar de naam van een oude herberg in de buurt gelegen en waaraan ook de oude wijk haar naam dankt. De link met de oude herberg is echter zeer twijfelachtig.

Bedmarlinie
Verdedigingslinie van 1701-1702, ingericht door de bevelhebber van de Franse troepen de Bedmar tijdens de Spaanse successieoorlog. De 2,5 km lange linie bestaat uit een gracht, borstwering, acht redans en een fort.

De volledige Bedmarlinie liep van het kanaal Gent-Terneuzen tot de Schelde ten noorden van Kallo (bijna 50 km). Van deze kilometerslange linie zijn twee fragmenten vrij goed bewaard: een fragment in het Stropersbos van Stekene en de Koningsdijk in Kieldrecht.
De oorsprong van deze linie gaat tot het begin van de 18de eeuw terug. Toen woedde in het grensgebied tussen België en Nederland een conflict over de Zuidelijke Nederlanden en wie aanspraak op de troon mocht maken. De Franse troepen bezetten het land en wierpen linies op uit vrees voor een inval vanuit Nederland. Voor een deel hergebruikten zij oude verdedigingslinies, voor een deel nieuwe. De Bedmarlinie in het noorden van Oost-Vlaanderen was grotendeels een nieuwe. Op strategische plaatsen liet de bevelhebber van de Franse troepen, markies de Bedmar, forten bouwen en verbond ze met waterwegen en verdedigingsdijken. Tussen fort Sint-Jan in Stekene en fort Bedmar in De Klinge kwam er een verdedigingswal of borstwering met een gracht aan de aanvalszijde. Met de uitgegraven aarde van de gracht legde men de borstwering aan. Kenmerkend voor zo’n linie zijn de redans (ook wel eens bastionpunten genoemd) op een afstand van ongeveer 250m van elkaar, van waaruit de infanterie eventuele aanvallers onder vuur kon nemen.








De restanten van de linie in Kemzeke, een wal getand met driehoekige uitsteeksels of redans, zijn vrij goed bewaard.








De Liniegracht, onderdeel van de Bedmarlinie.


Roodporiehoutzwam

Sluis bij de Lage Sluisstraat bij de Klinge.


En verder over de bomendijken richting Meerdonk.





onderstaand gedenkteken staat nabij de oude Saleghemgeul.

Oude Saleghemgeul

De kreekplassen, op de grens van de vroegere gemeenten Sint-Gillis-Waas, Meerdonk en Vrasene, bestaan uit een kronkelig snoer van kleine en grote plassen, rietkragen, wilgenbosjes en moerassen. Al deze plassen poelen en verbindende watergangen vormen samen het Saleghem Krekengebied. Kreken en wielen zijn restanten van overstromingen. Hoewel er voordien reeds stormvloeden met dijkdoorbraken waren, werd de basis van het huidige Saleghem Krekengebied gelegd tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) toen de Nederlanden in opstand kwamen tegen de Spaanse koning Filips II. Toen werd in 1584 de hele Wase-polder onder water gezet ter verdediging van Antwerpen. Eb en vloed kregen zo tot in 1609 vrij spel en er ontstonden diepe geulen die na het herstel van de dijken in het landschap achterbleven als kreken en wielen.

Beeldengroep “Free Foxes”
Het beeld bestaat uit een ridder die uitkijkt op de kerncentrale van Doel, terwijl enkele vossen naar de polders kijken.



Beeld, Een polderlandschap gevormd door mensenhanden.

Meerdonk
De naam Meerdonk betekent Zandige verhoging. De heerlijkheid Merdonc “moer ende wostine” (moeras en woestenij) maakte tot het einde van de 13e eeuw deel uit van de bezittingen van de burggraven van Gent, waarna het samen met het Land van Waas eigendom werd van de graven van Vlaanderen. Het werd toen Merdonck genoemd. De beschrijving “moer ende wostine” verwijst naar de belangrijke economische activiteit van de turfontginning. Turf werd gebruikt als brandstof en voor zoutwinning. Turf werd in de zomer gewonnen, als het water wat teruggetrokken was. Het werd in grote klompen gestoken, gedroogd en met platte bootjes naar de steden gevoerd. Wostinen (ook nog ‘woestenij’ of ‘wildernis’) waren de stukken onbebouwd land die achterbleven na uitvening. De turfrijke gronden noemde men moeren. Nu nog verwijzen vele straatnamen naar de ontginning van turf (Turfbanken, Pannekeet, Panneweel). De Farnèse-overstroming van 1584 zette het grootste deel van de Meerdonkse polders onder water. Hierdoor ontstond het Saleghem Krekengebied.

Wel heel modern…




Kapel Heilige Cornelius uit 1897

Oorlogsmonument Meerdonk.
Het werd kort na de eerste wereldoorlog ingehuldigd.
Op de zijkanten staan de namen van de slachtoffers met plaats en datum van overlijden. Een belangrijke gebeurtenis tijdens de eerste wereldoorlog in Meerdonk was de moord op de Duitse politieagent Kipnase in 1918. De dader was onbekend en enkele inwoners van Meerdonk en St. Gillis-Waas werden toen opgesloten.

Woning uit het eerste kwart van de 20ste eeuw

Sint-Corneliuskerk Meerdonk





Wandeling Stekene - Meerdonk. Een afstand van 18,8 km.
