Zuiderwaterlinie etappe – 15

Veer Maasbommel – Megen

De Maas nabij Maasbommel met een hoge waterstand

Veer Megen <-> Appeltern

De Lulboom van Megen.

In 1937 trouwde Prinses Juliana (onze latere koningin) met Prins Bernhard. Ter gelegenheid daarvan is in het stadje Megen een koningslinde geplaatst op een markante plek, net aan de buitenkant van de historische kern. Door de jaren heen is het een ontmoetingsplek geworden voor jong en oud. Gezeten op het bankje vlakbij de boom hebben al vele Megenaren genoten van het uitzicht en natuurlijk een praatje gemaakt. Daar is de naam “Lulboom” ontstaan.

Het Schouwke.

Dit fraaie historische pand aan de Maasdijk dateert van 1885. Graan- en veehandelaar A. Peters bouwt het dan als pakhuis. Op de begane grond huisvest hij vee en de bovenste twee verdiepingen doen dienst als graanopslag. In 1948 neemt de firma Coppens het pand in gebruik als steenfabriek. Er worden steentjes voor de bouw van schouwen vervaardigd. Uit die tijd dateert de naam ‘Het Schouwke’ voor het pand. Van 1960 tot 1981 doet Het Schouwke dienst als gemeentewerf. 

Het voormalige raadhuis is gebouwd op de grond van Willem Kipp, in de vorige eeuw wethouder, gedeputeerde en bierbouwer. Hij woonde destijds in het herenhuis iets verderop. De armlastige gemeente kreeg de grond cadeau, er moest wel een boerderij voor afgebroken worden. 

Megen was de ‘Hoofdstad’ van het Graafschap Megen en werd voor het eerst genoemd in 721 NC (‘Meginus’). Rond 800 NC bestond het stadje Megen uit 44 huizen, een kasteel van de graaf in Megen en een klooster in Teefelen. Bij het Graafschap Megen hoorden Haren, Macharen en Teeffelen. Het Graafschap werd voor het eerst vermeld in 1145 in een geschrift over de eerste Graaf van Megen, Graaf Allardus. De stadsrechten werden door Willem Dicbier op 8 januari 1357 aan Megen gegeven. In het tweede deel van de 14e eeuw werden de vestingwerken gebouwd waarvan de nog bestaande gevangentoren en twee teruggeplaatste kanonnen restanten zijn.

Het clarissenklooster Sint-Josephsberg

Nadat het klooster van de clarissen in Boxtel tot 2 keer toe (in 1540 door brand en in 1543 door de Geldersen verwoest) vluchten de zusters in 1580 naar den Bosch. In 1611 keren zij weer terug naar Boxtel. In 1717 moeten zij weer weg en vinden onderdak in het klooster in Hoogstraten (België).

In 1719 pachten zij een stuk grond in het Graafschap Megen met de hoop op een veilige toekomst en beginnen met de bouw van het klooster op de ruïnes van het kasteel. Begin 1720 komen de eerste zusters aan in Megen en wonen zo lang in een door de pastoor gebouwd huis. Op 30 april 1721 is het klooster zover klaar dat de zusters het klooster “St.-Josephsberg” kunnen betrekken. Het klooster wordt steeds meer uitgebreid. Naast de refter komt de keuken, het washuis, de ziekenkamers, het lavatorium, het spindeke en de toiletten. In 1722 wordt het eerste bier uit eigen brouwerij gedronken. In 1740 komt de kapel met orgel bij het klooster. De zusters voorzien in hun onderhoud door de fabricage van vlugzout en balsem de Maltha, welke als geneesmiddel verkocht worden dat in 1756 verboden wordt. In 1766 beginnen zij ook een hostiebakkerij. Op 27 september 1794 komen de fransen in Megen. De soldaten trappen de poort van het klooster in en worden door de rector tegen gehouden. Dit geeft de zusters net genoeg tijd om Megen in te vluchten en bij de megenaren onder te duiken, ‘s-Avonds kunnen zij gelukkig weer terug naar hun klooster. In 1798 confisqueerden de fransen alle kloosters en verbieden de kloosterlingen om nog novicen aan te nemen.

In 1800 wordt het graafschap verkocht aan de Bataafse republiek. Dit verontrust de zusters nog veel meer, omdat zij door de republiek ook al uit Boxtel verjaagd zijn. Tot in 1812 Napoleon een decreet uitvaardigt en het klooster domeingoed van de staat wordt, de zusters moeten het klooster binnen een maand verlaten hebben. Gelukkig vinden de zusters onderdak bij de dokter in Megen en enkele goedgezinde mensen in Oss. In juni 1814 krijgen de zusters toestemming om weer naar het klooster terug te keren, maar ze moeten wel huur gaan betalen en mogen nog steeds geen novicen aannemen.

Koning Willem II geeft alle kloosters in 1840 weer de volledige vrijheid. Het klooster heeft in al die jaren geen onderhoud gehad en dat was goed te zien. In 1896 wordt begonnen met de bouw van een nieuwe kapel aan de zuidzijde van het klooster. De ziekenkamers en werkkamer verhuizen naar de plaats van het oude kapelletje en de oude ziekenkamers worden verbouwd tot hostiebakkerij. In 1956 wordt er centrale verwarming in het klooster aangelegd. Dit is een hele verbetering omdat er sinds de bouw van het klooster slechts 2 kachels aanwezig waren, een in de keuken en een in de ziekenzaal.

De kerk op de foto is de Sint-Servatiuskerk 

Na besluit van paus Innocentius III valt Megen onder de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht. Zij benoemden om de beurt met de graaf van Megen de pastoor voor Megen. Door het besluit van de paus is Servaas van Maastricht ook de beschermheilige van de kerk in Megen, die in 1581 wordt verwoest door gevechtshandelingen in de Tachtigjarige oorlog. Van dan tot 1872 wordt de Sint-Antoniuskapel als kerk gebruikt, maar in 1872 wordt de huidige kerk gebouwd en in gebruik genomen. Drie jaar later volgt de inwijding.

Kapel van Broeder Everardus (Heilig Bruurke)

De grafkapel naast de kerk stamt uit 1954 en was oorspronkelijk bedoeld om ook vrouwen, die een mannenklooster niet mochten binnengaan, de gelegenheid te geven te bidden bij het graf van het ‘Heilig Bruurke’. Broeder Everardus Witte (1868 -1950), beter bekend als het Heilig Bruurke, was portier in het Franciscanerklooster van 1899 tot 1929 en verbleef in dit klooster tot aan zijn dood in 1950. Hij had een eenvoudige levenswijze en kwam vooral in zijn gebeden op voor de onderkant van de Megense gemeenschap. Na zijn dood werd hij daarvoor vereerd met een eigen kapel, waar nu nog dagelijks mensen in zijn mouwen of kraag een briefje met een wens achterlaten. Deze briefjes worden door de franciscanen betrokken in de eucharistievieringen.

Beeld van Franciscus van Assisi in een nis, boven de deur van de kerk van het Franciscanenklooster in Megen. Het minderbroedersklooster of franciscanenklooster ‘Assisi aan de Maas’ is een klooster van franciscanen te Megen dat in 1648 werd gesticht. Het is gewijd aan de heilige Antonius van Padua.

Hommage aan de middenstand.

Op de voorkant van de mand is een bord zichtbaar met de tekst EET MEER BROOD. De transportfietser heeft een boekje in de hand met het opschrift EE(_) SLAGERS-ZOON MET EEN BRILLETJE.

De gevangenentoren

De Gevangenpoort is een poorttoren gebouwd in de 14e eeuw. De toren maakte deel uit van de ommuring van Megen, waarvan de toren het enige overblijfsel van is, en diende als onderdeel van een toegangspoort en gevangenis. Aan de overzijde van de straat stond ook een toren die tezamen de oostelijke toegang van Megen markeerde. De toegangsweg uit Dieden en Deursen leidde langs de toren. De toren is vierkant opgezet en bevat een zadeldak, met aan twee zijkanten een trapgevel. Er zijn schietgaten aanwezig en sporen van een mezekouw.

Een mezekouw, ook wel mezenkooimachicoulis of messekouw, is een vierkant werpgat tussen de uit elkaar geplaatste kraagstenen van de stenen uitbouwen van torens en muren van een middeleeuws kasteel of stad. De werpgaten bevinden zich meestal bij de toegangspoort(en).

We verlaten Megen en vervolgen onze route.

Sint-Laurentiuskerk (Dieden)

De gedeeltelijke tufstenen kerk stamt uit de 13e eeuw en is op een zandrug langs de Maas gebouwd. De zijwanden zijn voorzien van twee spitsboogvensters die afgewisseld worden met steunberen die in de 15e eeuw zijn toegevoegd toen het schip verhoogd werd. De aangebouwde toren stamt van later, uit de tweede helft van de 15e eeuw. De oorspronkelijk rooms-katholieke kerk viel in 1614 in protestantse handen. Katholieken waren vanaf 1648 dan ook welkom in de Sint-Willibrorduskerk in Demen. Het kerkje doet tegenwoordig dienst als kunstatelier.

Molen Stella Polaris, Dieden.

De molen is gebouwd in 1865 als korenmolen. Bij de bouw werd onder meer gebruikgemaakt van tweedehands materialen. Zo zijn de dikke steunbalken van de maalzolder en de steenzolder afkomstig van een gesloopte molen die aan de overkant van de Maas stond. Deze balken dateren dus al van ver voor 1865.

Zicht op Batenburg

Beeld met de schuin in de wind staande vrouw en vier kinderen heeft de nogal dreigende naam Water-Wind-Waakzaamheid. Beeld staat op de Maasdijk in Demen.

Willibrorduskerk in Demen

De huidige Sint-Willibrorduskerk is gebouwd in de jaren 1857-1858. Als patroonheilige werd dezelfde aangehouden als van de oude kerk, die onder sterke invloed stond van de abdij van Echternach die in 698 was gesticht door Willibrord. De toren van de oude kerk werd wel behouden en deze heeft nog delen uit de 15e eeuw. Na de bouw van de nieuwe kerk is de toren gerestaureerd en een extra geleding aan de kerk toegevoegd. Deze was in slechte staat en de angst was dat deze om zou vallen. Vooraf was de wens vanuit de parochie om de toren te laten staan los van de kerk te laten staan, maar bij deze variant werd verwacht dat de toren te instabiel worden. Daarop is de toren in 1890 weer aan de kerk verbonden.

Hoog water in de Maas zodat het pontje Batenburg – Demer niet kan varen.

We wandelen verder richting Ravenstein.

Edith spoorbrug nabij Ravenstein

De Edithbrug is een spoorbrug over de Maas tussen Ravenstein en Niftrik in de spoorlijn tussen ‘s-Hertogenbosch en Nijmegen. Hij is vernoemd naar de dochter van de Engelse ingenieur die hem ontworpen heeft. De enkelsporige brug uit 1872 bestaat uit vier boogbruggen achter elkaar. Deze is gebouwd op pijlers die breed genoeg zijn om een tweede brug parallel aan de bestaande te dragen. Hoewel de rest van de spoorlijn dubbelsporig is uitgevoerd, is de brug enkelsporig gebleven.

Ravestein is een vestingstad aan de Maas. Ravenstein wordt in 1360 gesticht door Walraven van Valkenburg, leenman van de Hertog van Brabant. Hij laat aan de oever van de Maas een kasteel bouwen, na jarenlang vanuit zijn kasteel te Herpen riviertol te hebben geheven. In 1364 probeert de hertog er vergeefs een eind aan te maken, door het kasteel te belegeren. Bij het kasteel ontstaat Ravenstein dat in 1380 van Reinout van Valkenburg stadsrechten krijgt. In 1396 wordt de heer van Ravenstein bij de slag van Kleverham verslagen en gevangen genomen. De stad wordt daarna Kleefs bezit. In 1522 wordt de stad versterkt met wallen en bastions, die Karel V in 1543 weer af laat breken, behalve de stadspoorten. Als de Kleefse lijn uitsterft, maken meerder opvolgers aanspraak op het gebied. Brandenburg roept hierbij de hulp in van de Staten van Holland, die de stad in 1621 bezetten namens Brandenburg. De stad wordt nogmaals met fortificaties versterkt. In 1630 gaat Ravenstein naar het katholieke huis Palts-Neuburg. Het Staatse garnizoen verdwijnt om in 1635 weer terug te komen. Ravenstein blijft echter buiten de Republiek. Bij de komst van de Fransen in 1672 trekt het Staatse garnizoen zich weer terug. De vestingwerken worden hierna gesloopt. In 1794 maakt de Franse bezetting een einde aan de autonomie van Ravenstein en in 1800 worden Ravenstein en het bijbehorende land aan de Bataafse Republiek verkocht. Onder Nederlands bestuur wordt het kasteel in 1818 tot en met de fundamenten gesloopt.

Kasteelrondeel

Een rondeel is een ronde of een halfronde toren die op een vestingwerk is gebouwd. Bij het verzwaren van de dijk langs de Maas zijn in 1997 in Ravenstein de resten van twee rondelen teruggevonden. 

De restanten van Kasteel Bolwerk uit 1521 – 1522 (ook bekend als Kasteelsche Bok), gesitueerd aan de noordwestzijde van de vestingstad Ravenstein beslaan een cirkelvormige plattegrond met rechthoekige uitbouw. Onder het maaiveld bevinden zich o.m. een overwelfde ruimte met schietgat. De restanten bestaan grotendeels uit baksteen voor de buitenzijde waarbij ter hoogte van de waterlijn hardsteen is verwerkt als bescherming tegen erosie van het Maaswater; inwendig zijn mergelblokken verwerkt, van nature vonkvrij – als materiële borg tegen explosiegevaar. De muren van dit rondeelrestant zijn ongeveer vier meter dik.

Het bolwerck uit 1509 bestaat uit stenen ruimten, overdekt met aarde, teneinde de muren te beschermen tegen kanonvuur. Het vestingwerk bestaat uit twee geschutskelders, twee kazematten met in het midden een grote ovale verblijfsruime, waarvan de ingang reeds in 1987 werd blootgelegd. Het geheel was grotendeels omgeven door een ter plaatse niet meer herkenbare (stads)gracht. Ten tijde van de aanleg van het vestingwerk was Philips van Kleef de baas in de soevereine heerlijkheid Land van Ravenstein. Hij leefde van 1456-1528 en noemde zich van 1492 tot zijn dood ‘heer van Ravenstein’. Van 1499 tot 1506 was hij tevens gouverneur van Genua, zodat aannemelijk is dat hij in Italië de inspiratie opdeed voor de vernieuwing van de fortificatie van Ravenstein. Teneinde het vestingwerk te onderscheiden van het bastion Famars heeft de ontdekker gekozen voor de naam ‘Philips van Kleefbolwerck’.

Molen “De Wilskracht”.

Kasteelse Poort

De Kasteelse Poort is het oudste gebouw in Ravenstein en stamt uit de 14e eeuw. De heer van Ravenstein woonde hier toen het kasteel werd gebouwd. 

Voormalige brouwerij “De Gerstaar”.

In 1896 vroeg Gerardus Johannes Franciscus van den Oever, leerlooier en burgemeester van Huisseling en Neerloon, vergunning aan voor het oprichten van een bierbrouwerij aan de Walstraat in Ravenstein. Zijn zoon Alard van den Oever had de dagelijkse leiding over Bierbrouwerij De Gerstaar.

Het is onduidelijk wanneer de brouwerij is opgeheven. Sommige bronnen beweren dat de brouwerij actief is geweest tot het overlijden van Alard van den Oever in 1931, maar op de lijst van brouwerijen die tijdschrift Het Bier in 1919 publiceerde kwam ze al niet meer voor.

Het Bokrondeel

De restanten van Oranje Bolwerk (ook bekend als “Den Bok”), ter hoogte van de Walstraat gesitueerd aan de noordoostzijde van de vestingstad Ravenstein beslaan een cirkelvormige plattegrond.

Macharen – Ravenstein. Een wandeling van 15,5 km.