Zuiderwaterlinie etappe – 9

Deze etappe begint in Oosterhout bij de ruïne van Strijen en eindigt bij Waspik.

We starten de etappe bij de Slotbossetoren en wandelen richting het Kromgat. Het Kromgat is een oude kreek met een lengte van 2,86 kilometer, ontstaan na de Sint-Elisabethsvloed in de vijftiende eeuw. Hij loopt van het noorden van Oosterhout naar de beek de Donge waarin hij ter hoogte van A59 in uitmondt. Op vroegere kaarten van Oosterhout is te zien dat het hele gebied een soort uitloper van de Biesbosch was. 

Wandelen via het Kromgat, waar de Herik prachtig in bloei staat, richting de Donge en verder richting Geertruidenberg.

Vestingstad Geertruidenberg is oorspronkelijk Hollands. Het kreeg in 1213 als eerste stadsrechten van het Graafschap Holland. Echte vestingwerken verschijnen aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog als Willem van Oranje de stad inneemt. Hij laat er nieuwe wallen en drie bastions bouwen. In de 16de en 17de eeuw zijn de vestingwerken gemoderniseerd. Vestingbouwer Menno van Coehoorn maakte van deze ‘Sleutel van Holland’ een strategische plaats in de Zuiderwaterlinie om de Fransen te weren. De stad kwam in 1813 (onder Lodewijk Napoleon) bij Noord-Brabant.

De nieuwe Koepoort.

Op de linkerzuil staat het jaartal 1213, het jaar waarin Geertruidenberg stadsrechten kreeg en op de rechterzuil staat het oneindigheidsteken.

Over de brug verder wandelen over de wallen van Geertruidenberg richting het Commandeursbolwerk

Het Commandeursbolwerk is een van de oudste bolwerken van Geertruidenberg. Willem van Oranje gaf in 1573 opdracht om de middeleeuwse stadsmuur te vervangen door een stelsel met bastions, ter versterking van de Geertruidenbergse vestingwerken. Dat duurde eeuwen! Het bolwerk Geertruidenberg kreeg zijn huidige vorm in 1830

Op de rechter foto de Zuil van de Toekomst en Zuil van de Geschiedenis. Deze zijn gemaakt ter gelegenheid van 800 jaar stadsrechten Geertruidenberg.

De Hoofdwacht

Militairen controleerden in tijden van oorlog wie er allemaal in en uitging. De Hoofdwacht (1786) was de centrale post van de wachtlokalen. Militairen controleerden in tijden van oorlog wie er allemaal in en uitging. De Hoofdwacht (1786) was de centrale post van de wachtlokalen. Als je door de poort loopt kom je bij Fort St. Gertrudis.

Fort St. Gertrudis uit 1776 was vroeger een wapenarsenaal.

Menno van Coehoorn gaf Geertruidenberg een plaats in de Zuiderwaterlinie. In de 17e eeuw moderniseerde hij de vestingwerken om een eventuele opmars van de Fransen tegen te houden. Na de afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden kreeg Geertruidenberg opnieuw strategische betekenis als garnizoensstad. In het arsenaal St. Gertrudis werden de wapens opgeslagen, en er was een cachot en een garnizoensbakkerij aan de Haven. 

Het Kruithuis.

Ter vervanging van het oude ommuurde kruithuis werd in 1836 een nieuw, bomvrij kruithuis gebouwd. In deze bovengrondse opslagruimte lagen explosieven klaar om de stad te verdedigen. Het huis heeft opvallende gewelven van ongeveer 1 meter dik en zware toegangsdeuren in de kopgevels. Dit was zo gekozen dat bij een eventuele ontploffing de achterliggende stad bewaard zou worden.

Garnizoensbakkerij

Deze voormalige garnizoensbakkerij, daterend uit 1840, was belangrijk tijdens de oorlog, omdat de bakker ook tijdens de bezetting doorbakte om de militairen van voldoende voedsel te voorzien. was belangrijk tijdens de oorlog, omdat de bakker ook tijdens de bezetting doorbakte om de militairen van voldoende voedsel te voorzien. 

De oude wacht.

Dit militaire wachthuis is een van de twee wachthuizen uit de jaren dertig van de 19de eeuw. De vesting Geertruidenberg wordt na 1830 als gevolg van de Belgische opstand gemoderniseerd. De wachthuizen staan dan aan de twee enige invalswegen waarlangs de stad bereikbaar is en dienen als onderkomen voor de militairen die het inkomende en uitgaande verkeer moeten controleren. Dit wachthuis uit 1836 is gebouwd op de plaats van de voormalige ‘Dordrechtse Poort’, die ook wel ‘Waterpoort’ genoemd werd, vandaar de naam ‘Waterpoortstraat’. Achter het wachthuis heeft een langgerekt militair magazijn gestaan voor berging van de brandblusmiddelen voor het garnizoen.

Vismarkt uit 1772

Tussen 1421 en 1880 werd in de Biesbosch heel veel gevist door vissers uit Geertruidenberg. De belangrijkste soorten vis waren zalm, elft en steur. Dit waren hele grote vissen, die meer dan een meter lang konden worden. Ze werden gegeten door rijke mensen. De gewone burgers konden deze dure vissen niet betalen. Ook de vissers zelf niet, want het geld dat de verkoop van de vis opbracht, kwam niet bij hen terecht, maar bij het stadsbestuur en de vishandelaren. Het stadsbestuur gebruikte dit geld om de stad mooier te maken. De oude waterpompen op de Markt zijn bijvoorbeeld met de winst op de visserij betaald. Maar hier had de visser natuurlijk niets aan. Hij verdiende maar heel weinig en zijn hele gezin moest daarom meewerken. De kinderen gingen al naar school, maar bleven thuis als ze dat voor het werk nodig was. De jongens mochten vanaf hun zevende mee het water op. De andere kinderen werkten aan klusjes op de wal, zoals het repareren van de netten. Vaak ving de visser ook andere vissen dan zalm. Deze kleinere vissen at het gezin zelf op of werden door de vrouw van de visser verkocht op de markt. Nu kwam het regelmatig voor dat de vissersvrouwen op de markt ruzie maakten over de prijs die voor de vis betaald moest worden.
Een visser had extra pech als de netten kapot gemaakt waren. Dit gebeurde nogal eens door zeehonden die de gevangen vis in de netten een gemakkelijke prooi vonden. De zeehonden zwommen vanaf de zee naar de Biesbosch en aten hun buikje vol. Als iemand een zeehond doodmaakte, kreeg hij hiervoor geen straf. Juist het tegenovergestelde. Voor iedere dode zeehond kreeg men drie gulden als beloning. In 1615 werden zo vijftien zeehonden gevangen en gedood. Later kwamen er twee jagers, speciaal om op zeehonden te jagen. Het enige waar we nog een beetje aan kunnen zien dat vis voor de stad heel belangrijk was, is de fraaie vishal in de Vismarktstraat.

Rond 1810 ontstond er een georganiseerde Joodse gemeente, die in 1842 een huis aankocht en dat als synagoge inrichtte. Dit gebouw moest in 1879 afgebroken worden, vanwege de slechte staat waarin het verkeerde. Met steun van andere Joodse gemeenten en subsidies van het rijk en de stad werd in de jaren 1873-1874 aan Elfhuizen bij het Marktplein een nieuwe synagoge gebouwd. Naast de inwoners van Geertruidenberg maakten ook in de buurt gelegerde Joodse militairen gebruik van de faciliteiten van de Joodse gemeente van de plaats. In de Geertruidenberg zelf was geen begraafplaats, de doden werden begraven in Oosterhout. Er was geen godsdienstschool, de weinige kinderen kregen thuis Joodse les. De armlastigen werden geholpen door de Vereniging voor Armenverzorging. In 1910 werden de Joodse gemeenten Capelle en Oosterhout bij Geertruidenberg gevoegd. Van de Joodse inwoners van Geertruidenberg heeft slecht een enkeling de oorlogsjaren overleefd. De Joodse gemeente is in 1947 ontbonden en bij die van Breda gevoegd. De synagoge werd verkocht en diende daarna als opslagruimte. Aan de Marktzijde zijn de Stenen Tafelen met de Tien Geboden nog zichtbaar in de voorgevel.

Geertruidskerk

De Geertruidskerk is de Protestantse kerk. Op de plaats van deze kerk stond in de 11e eeuw reeds een aan Gertrudis van Nijvel gewijde Romaanse kerk uit tufsteen. Omstreeks 1200 werd het schip naar het zuiden toe uitgebreid. Pas in 1315 begon men met de bouw van de toren. In 1325 begon men met de noordelijke zijbeuk, terwijl omstreeks 1400 met de bouw van het priesterkoor en de crypte werd begonnen. In 1420 werd, in het kader van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, de stad door de Dordtenaren in brand gestoken, waarbij ook de kerk zwaar beschadigd werd. De crypte werd nimmer voltooid en de stenen gewelven werden door houten tongewelven vervangen. De zuidarm van het transept werd in 1439 voltooid en de toren in 1447, terwijl de noordarm en de noordbeuk respectievelijk omstreeks 1500 en omstreeks 1539 werden voltooid. Nieuwe beschadigingen volgden tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Bij de inname in 1593 door Prins Maurits werd de toren gedeeltelijk verwoest en ook de latere belegeringen door de Fransen lieten de kerk niet onbeschadigd. 

Waterpomp uit 1767 op het marktplein van Geertruidenberg

In de historische kern van Geertruidenberg bevinden zich vijf waterpompen: drie op de Markt, één in de Koestraat en één in de Vismarktstraat. Alle vijf zijn het zwengelpompen: door middel van een handbediende zwengel wordt het grondwater omhoog gepompt. In de loop van de zeventiende eeuw kwamen waterpompen in zwang om ondiep grondwater omhoog te pompen. Dit grondwater diende als vervanging voor het gebruik van rivier- of regenwater. Uiteraard bleven waterputten, regenbakken en rivierwater in gebruik, maar in stedelijke gebieden ging men meer en meer over tot het plaatsen van gemeenschappelijke waterpompen. De pompen in Geertruidenberg zijn door middel van loden pijpen aangesloten op de middeleeuwse nabijgelegen ‘welwaterputten’. Om enige grandeur uit te stralen, kregen de pompen op de centrale pleinen een fraai uitgevoerde behuizing in natuursteen. Op de Markt in Geertruidenberg zijn ze in 1767 gemaakt door Guilliam Carrier.

Het raadhuis

Het Raadhuis. In oorsprong een middeleeuws gebouw waarvan de overwelfde kelder is overgebleven en de indeling in een hoofdverdieping, 2 m boven de straat, een bovenverdieping en een zolder met hoge kap, in hun huidige vorm uit omstreeks 1536- 1560. De voorgevel die in zijn XVIe eeuwse gedaante bekroond werd door hangtorentjes op de hoeken en daartussen een gekanteelde borstwering, is, na verbouwingen in 1687-1688, in 1768-1769 vervangen door een nieuwe voorgevel naar ontwerp van Philips Willem Schonck met beeldhouwwerk van Guilliam Carrier; hardstenen middentravee waarin gebeeldhouwd de wapens van Holland en Geertruidenberg boven het venster der verdieping, en een balcon met smeedijzeren hek waarin het jaartal 1769. Hardstenen kroonlijst en attiek met Justitiabeeld. Hardstenen vensteromlijstingen en stoep met smeedijzeren leuning. Op het dak een klokketorentje, oorspronkelijk XVIe eeuws, in 1772 en 1879 vernieuwd, met een klok.

Museum De Roos

Het pand waarin het museum is gevestigd, is eeuwenoud. Tijdens restauratiewerkzaamheden kwam er een munt uit de tijd van Graaf Willem V van Holland (1378) voor de dag. In de 16e en 17e eeuw werd het gebouw voorzien van een renaissance trapgevel en fungeerde het als herberg “De Roos”, vandaar de naam van het museum. Hier heeft Parma in 1589 gefeest toen de stad in Spaanse handen was gevallen, en in 1625 vertoefde Frederik Hendrik hier, tijdens het Beleg van ‘s-Hertogenbosch. Later hebben stadsgouverneurs hier gewoond, waaronder de vader van Juliana de Lannoy. Vervolgens, de burgemeester Jasper de Bruyn, die ook wijnhandelaar was en de kelders van het huis als wijnkelder inrichtte.

Het marktplein van Geertruidenberg

Jammer dat de koeltoren van de Amercentrale zo prominent in beeld staat.

We verlaten Geertruidenberg via de brug over de Donge richting Raamsdonkveer.

De Donge is een typische laaglandbeek. Een dergelijke beek heeft geen duidelijke bron maar ontstaat doordat grond- en regenwater zich vanuit een groter gebied geleidelijk aan clusteren tot een beek. Voor de Donge betreft dit het grensgebied tussen Alphen en Baarle-Nassau. De bovenloop ligt in natuurgebieden, dan volgt het stedelijk gebied van Tilburg waar de bovenloop afwatert op het Wilhelminakanaal. De benedenloop is gescheiden van de bovenloop en voert langs gemengd gebied met oude industrie, vanaf Dongen tot aan de uitmonding in de Amer.

De oude brug over de Donge.

Restanten van de Langstraatspoorlijn. De bijnaam Halvezolenlijntje verwijst naar het vervoer van benodigdheden voor de schoenfabrieken in de streek. 

Halve Zolenlijn

Als onderdeel van de laatste grootschalige periode van aanleg van spoorlijnen door de Staat is in de jaren ’80 van de negentiende eeuw de spoorlijn Lage Zwaluwe – ‘s-Hertogenbosch aangelegd. Doordat de regio bekend staat als de Langstraat, krijgt de spoorlijn de officieuze bijnaam Langstraatspoorlijn. De verbinding is vooral van belang voor de schoenen- en lederindustrie in de regio en krijgt hierdoor ook de tweede bijnaam Halvezolenlijn. De voormalige spoorlijn tussen Geertruidenberg en Waalwijk is vanaf Raamsdonk terug te vinden als Halve Zolenpad. Een groot deel van het voormalige spoorwegtracé is nog als lichte verhoging terug te vinden tussen de weilanden. Ook de draaibrug over de Donge tussen Geertruidenberg en Raamsdonksveer is bewaard gebleven. De Langstraatspoorweg ligt tussen Waalwijk en ‘s-Hertogenbosch voor een groot deel op een hoge spoordijk met enkele lange bruggen. De verbinding ligt hier grotendeels in het overstromingsgebied van de Maas en zijrivieren als de Donge en de Dommel en het Bossche inundatieveld. Om het overtollige rivierwater op te vangen is in de 18e eeuw de Baardwijkse Overlaat aangelegd. De Halvezolenlijn kruist het gebied in eerste instantie met een brug van ruim 880 meter, rustend op maar liefst 52 pijlers.

Fort Lunet aan de Donge

Na de Spanjaarden waren begin 19e eeuw ook de Fransen vertrokken. Rust? Nou nee, want in 1830 brak de Belgische Opstand uit. Willem I liet het Noord-Brabantse deel van de 17e -eeuwse Zuiderwaterlinie weer in staat van paraatheid brengen. Dus ook het vestingstelsel van Geertruidenberg. Maar er was meer nodig, en daarom werd de linie in 1837-1839 uitgebreid met Fort Lunet bij Raamsdonksveer.

De Veerse toren

Een rijksmonument en, dankzij zijn hoogte en ligging aan knooppunt Hooipolder (kruising A27 en A59), een bekend herkenningspunt in Noord-Brabant.  

De watertoren van Raamsdonksveer, in de volksmond de ‘Veerse Toren’, is één van de meest gewaardeerde nog bestaande watertorens in Nederland. Gebouwd in 1925, in opdracht van N.V. Waterleiding Maatschappij Noord-West-Brabant. De watertoren is 43,85 meter hoog en heeft een cilindervormig waterreservoir van 300 m³.

De route gaat verder langs de Donge richting Waspik waar deze etappe eindigt.

Oosterhout – Waspik. Een wandeling van 19,4 km.